This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Quiz hoofdstuk 1!
Hoe welvarend ben jij?
Slide 1 - Slide
Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Prioriteiten stellen
C
Budgetteren
D
Investeren
Slide 2 - Quiz
Primaire behoeften zijn:
A
De noodzakelijke behoeften.
B
De luxe behoeften.
Slide 3 - Quiz
Eten en drinken zijn voorbeelden van..
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
C
Niet-noodzakelijke behoeften
D
Secundaire behoeften
Slide 4 - Quiz
Secundaire behoeften zijn:
A
Playstation
B
Brood
C
Trui
D
Elektriciteit
Slide 5 - Quiz
Sleep de foto's naar het juiste begrip.
Primaire levensbehoefte
Secundaire levensbehoefte
Slide 6 - Drag question
In de economie betekent schaars..
A
Dat iets zeldzaam is (zoals diamanten)
B
Dat iets heel kostbaar/duur is (zoals goud)
C
Dat is iets op kan gaan (zoals olie)
D
Dat je iets moet inleveren (tijd/geld) om het te krijgen
Slide 7 - Quiz
Wat bepaalt je welvaart?
A
Als je heel veel geld hebt
B
Als je heel veel vrije tijd hebt
C
In welke mate je in je behoefte kunt voorzien
D
Als je in een groot huis woont
Slide 8 - Quiz
Welke P van de marketingmix hoort bij reclame?
A
Personeel
B
Plaats
C
Product
D
Promotie
Slide 9 - Quiz
H&M opent een nieuwe vestiging. Over welk marketinginstrument gaat het hier?
A
Product
B
Personeel
C
Promotie
D
Plaats
Slide 10 - Quiz
Wat is geen commerciële reclame?
A
Merkreclame
B
Informatieve reclame
C
Ideële reclame
D
Sluikreclame
Slide 11 - Quiz
Wat betekent koopkracht?
A
Hoeveel je kunt kopen met je geld.
B
Hoe duur boodschappen zijn.
C
De hoogte van je inkomen.
D
Hoeveel je uitgeeft per maand.
Slide 12 - Quiz
Via Instagram vindt ook beïnvloeding plaats. Wanneer een vriend via Insta laat weten wat hij heeft gekocht dan is dat een voorbeeld van:
A
Sociale beïnvloeding
B
Commerciële beïnvloeding
Slide 13 - Quiz
Reclame met als doel dat mensen gaan nadenken over problemen in de maatschappij of hun gedrag gaan veranderen, noemen we..
A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame
Slide 14 - Quiz
Marketingmix
Prijsbeleid
Plaatsbeleid
Productbeleid
Promotiebeleid
presentatiebeleid
personeelsbeleid
De winkelier verkoopt ook sportrugzakken
De sportwinkel in het centrum
Een poster in een kledingwinkel
De Action heeft zich op de markt geplaatst als goedkope winkel
De winkel ziet er netjes uit.
Alle producten staan overzichtelijk in de schappen
Alle werknemers van het bedrijf hebben dezelfde werkkleding aan. Dan zijn ze duidelijk herkenbaar voor de klanten
Slide 15 - Drag question
Wat zijn vaste lasten?
A
Overzicht van inkomsten en uitgaven.
B
Uitgaven die regelmatig terugkeren, bedrag is meestal even groot.
C
Uitgaven voor boodschappen.
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet.
Slide 16 - Quiz
Wat zijn GEEN vaste lasten?
A
Wekelijkse brood kopen bij de bakker.
B
Telefoonabonnement
C
Lidmaatschap voetbal
D
Huur
Slide 17 - Quiz
Hoe hoog zijn de vaste lasten?
A
€320 + €87
B
€87 + €25 + €50
C
€115 + €320
D
€320 + €87 + €25
Slide 18 - Quiz
Van week naar maand berekenen doen wij door:
A
Week vermenigvuldigen met 4 = Maand
B
Eerst naar jaar rekenen en vervolgens naar maand (week x 52 = jaar / 12 = maand
C
Te delen door 7 en vervolgens vermenigvuldigen met 365
D
Te vermenigvuldigen met 52 en vervolgens delen door 7
Slide 19 - Quiz
Als je per maand 100 euro wil reserveren moet je ..... euro per week opzij leggen.
A
€20,00
B
€25,00
C
€23,08
D
€22,50
Slide 20 - Quiz
Geld reserveren. Tom wil over 3 jaar een nieuwe laptop kopen. De Laptop kost Tom €500. Hoeveel geld moet Tom per maand reserveren?
A
€166,66
B
€41,67
C
€13,89
D
€3,21
Slide 21 - Quiz
Je wil over een half jaar een hoverboard van €120 kopen. Hoeveel moet je elke maand reserveren?
A
120:12 = 12 euro
B
120:3 = 40 euro
C
120:6 = 24 euro
D
120:6 = 20 euro
Slide 22 - Quiz
Als je loon met 2% stijgt en de prijzen van goederen stijgen met 2,2% dan..
A
Stijgt je koopkracht
B
Kan je meer kopen
C
Daalt je koopkracht
D
Houd je meer over
Slide 23 - Quiz
Bij een indexcijfer is het basisjaar altijd..
A
100%
B
1000
C
100
D
1000%
Slide 24 - Quiz
Wat is de formule van het indexcijfer?
A
basisjaarverslagjaar⋅100
B
verslagjaarbasisjaar⋅100
C
verslagjaarbasisjaar−100
Slide 25 - Quiz
Wat is het indexcijfer van 2016?
A
103
B
100
C
101
D
105
Slide 26 - Quiz
Een nieuwe telefoon kost normaal €649. Tijdens een actie kost de telefoon €449. Bereken de prijsverandering in procenten. Rond af op 1 decimaal achter de komma met %.
Slide 27 - Open question
Huiswerk voor dinsdag!
Lezen hoofdstuk 1:
Begrippen & formules!
Meenemen: pen, rekenmachine & een boek.
Denk aan het inleveren van de praktische opdracht.