Ser = zijn, Estar = zijn/ zich bevinden, Hay = er is/ er zijn
"ser" gebruik je bij vaste omstandigheden. Bijv. Ik ben een meisje (soy una chica), ik ben docent (soy profesora).
"estar" gebruik je bij plaatsbepalingen. Bijv. ik ben op school (estoy en la escuela), de tafel is naast de stoel (la mesa está al lado de la silla), de bakker is op het plein (la panadería está en la plaza).
"hay" gebruik je bij nummers/ hoeveelheden/ onbepaalde lidwoorden en de vertaling in de zin moet altijd klinken als "er is / er zijn". Bijv. Er zijn veel leerlingen in de klas (Hay muchos alumnos en la case - mucho geeft een hoeveelheid aan), Er is een bakker in het dorp (hay una panadería en el pueblo - de vertaling geeft duidelijk aan dat je 'er is' gebruikt en er staat een onbepaald lidwoord voor het werkwoord).