This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Leesvaardigheid
Slide 1 - Slide
Beantwoord individueel de drie onderstaande vragen:
1. Wat wordt bedoeld met een tekstverband?
2. Waarom gebruik je tekstverbanden?
3. Hoe herken je tekstverbanden?
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Je weet hoe een schrijver tekstverbanden en signaalwoorden gebruikt om een tekst tot een geheel te maken.
Je leest een tekst kritisch en haalt standpunt en argumenten uit een tekst.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
samenvattend tekstverband= je doet dat vaak in het slot
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
redengevend tekstverband= waarom iemand iets doet of vindt
dus, daarom, omdat, want, de reden is, hiervoor, dankzij
oorzakelijk tekstverband= waardoor is iets gebeurd/ gekomen
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is, dus, dankzij
1. Zij heeft jarenlang gitaar gespeeld dus ze wil nu naar het conservatorium.
2. Er is vanavond een wedstrijd in de Johan Cruyffarena, daardoor kan het drukker zijn op de weg.
3. Johan heeft ruimte gemaakt in de schuur want hij gaat hem opknappen.
Tekstverbanden
vergelijkend tekstverband= welke overeenkomst hebben dingen wel of niet.
zoals, net als, in vergelijking net, evenals, meer.... dan
Slide 5 - Slide
Hoeveel signaalwoorden zie je? Om te beginnen zit Joël in groep 3 met rekenen en in groep 4 met schrijven. Al met al is dat fijner dan eerst groep 3 volgen en vervolgens groep 4.
Slide 6 - Open question
Mijn broertje eet graag pannenkoeken, pizza's en hamburgers. Tekstverband?
A
middel/doel
B
tegenstelling
C
voorwaarde
D
opsomming
Slide 7 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband tijdsvolgorde?
A
ten eerste
B
toen
C
al met al
D
om te beginnen
Slide 8 - Quiz
Welk signaalwoord hoort NIET bij het tekstverband vergelijking?
A
zoals
B
zodat
C
evenals
D
net als
Slide 9 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband redengevend?
A
omdat
B
eerst
C
toch
D
waarmee
Slide 10 - Quiz
Welk tekstverband gebruik je om dingen achterelkaar op te noemen?
A
concluderend tekstverband
B
uitleggend tekstverband
C
opsommend tekstverband
D
tijdsvolgorde
Slide 11 - Quiz
Hij is even groot als ik. tekstverband?
A
signaalwoord: als
tekstverband: uitleggend
B
signaalwoord: als
tekstverband: vergelijking
C
signaalwoord: als
tekstverband: doel - middel
D
signaalwoord: als
tekstverband: samenvattend
Slide 12 - Quiz
Omdat het glad is, ga ik lopend naar school. Tekstverband?
A
doel-middel
B
tegenstelling
C
opsomming
D
redengevend
Slide 13 - Quiz
Ik kan tekstverbanden en signaalwoorden in een tekst vinden en benoemen.