Taal thema 6

Werkwoordsvormen
persoonsvorm, voltooid deelwoord, infinitief 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordsvormen
persoonsvorm, voltooid deelwoord, infinitief 

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm
Ik heb een paar Franse woorden geleerd.
Ik wil later goed Frans spreken.

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Als kind begin je meteen je moedertaal te leren.

Slide 3 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
In de wieg wordt er al voortdurend tegen je gepraat.

Slide 4 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Je kunt ook twee moedertalen hebben.

Slide 5 - Open question

Voltooid deelwoord
Ik heb een paar Franse woorden geleerd.
Ik heb nog niet zo vaak Frans gesproken.

Slide 6 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord?
In de wieg wordt er al voortdurend tegen je gepraat.

Slide 7 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord?
Van mij heb je goed Nederlands geleerd.

Slide 8 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord?
Waarom heeft mama mij Engels geleerd?

Slide 9 - Open question

Infinitief (hele werkwoord, wij-vorm)

Ik wil later goed Frans spreken.
Ik moet het papiertje maar opruimen.

Slide 10 - Slide

Wat is het infinitief?
Je kunt ook twee moedertalen hebben.

Slide 11 - Open question

Wat is het infinitief
Als kind begin je meteen je moedertaal te leren.

Slide 12 - Open question

Wat is het infinitief?
Jij moet ten minste één wereldtaal beheersen.

Slide 13 - Open question

Opdracht:

Taaltoets blz. 24 opdracht 1 t/m 3 zelfstandig maken

Slide 14 - Slide

Meewerkend voorwerp
aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Thomas gaf Lizzy een groene appel.
Aan wie gaf Thomas een groene appel?  >  Lizzy


Slide 15 - Slide

Wat is het meew. voorwerp?
Ik geef moeder op haar verjaardag een woordenboek.

Slide 16 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?
Juf legt aan de kinderen de som uit.

Slide 17 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?
Job geeft Mark makkelijke letters.

Slide 18 - Open question

Opdracht
Taaltoets blz. 24 opdracht 4 t/m 6 zelfstandig maken

Slide 19 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 20 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 21 - Mind map

Dubbelzinnig taalgebruik
Een woord of zin kan op twee manieren worden begrepen.

Mijn zus is gelukkig getrouwd.
Mijn opa zit de hele dag voor de buis.


Slide 22 - Slide

Geef mij eens een schop.
Ik zoek mijn muis.
Mijn moeder maakt de bril vaak schoon.

Slide 23 - Slide

Opdracht
Taaltoets blz. 24 opdracht 7 - 12 zelfstandig maken

Slide 24 - Slide