What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Thema 4 Nederlands
Thema 4 Nederlands
Wonen
1 / 24
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
This lesson contains
24 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Thema 4 Nederlands
Wonen
Slide 1 - Slide
Onderdeel 1: Spreekwoorden & Uitdrukkingen
Slide 2 - Slide
Wat betekent 'dat staat als een huis'?
A
Direct zeggen wat er aan de hand is.
B
Dat is heel zeker
C
Iemand kunnen vertrouwen.
Slide 3 - Quiz
Wat betekent 'als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel'?
A
Heel wat in huis hebben.
B
Het zonnetje in huis zijn.
C
Als niemand de leiding heeft, doet iedereen wat hij zelf wil.
Slide 4 - Quiz
Wat betekent 'op iemand kunnen bouwen'?
A
Iemand die sterk is.
B
Iemand kunnen vertrouwen.
C
Je irriteren aan iemand.
Slide 5 - Quiz
Wat betekent 'met de deur in huis vallen'?
A
Direct zeggen wat er aan de hand is.
B
Thuis is alles het best.
C
Heel veel kunnen.
Slide 6 - Quiz
Wat betekent 'zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens'?
A
Samen uit, samen thuis.
B
De klok in ons huis is de beste klok.
C
Thuis is alles het best.
Slide 7 - Quiz
Wat betekent 'huisje, boompje, beestje'?
A
Dat je een huisdier hebt.
B
Een heel gewoon en rustig leven leiden.
C
Pronken met wat je hebt.
Slide 8 - Quiz
Wat betekent 'heel wat in huis hebben'?
A
Heel veel kunnen.
B
Veel spullen in huis hebben.
C
Opscheppen over iets.
Slide 9 - Quiz
Onderdeel 2: Woordsoorten
Bij de volgende oefeningen kijk je naar verschillende woorden en bepaal je wat voor soort woord dit is.
(lidwoord, voorzetsel, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, werkwoord).
Slide 10 - Slide
Jouw schoolboeken liggen op de kast.
Wat is 'op' voor een woord?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 11 - Quiz
Roy heeft vandaag een leuke broek aan.
Wat is 'leuke' voor woord?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 12 - Quiz
Ik fiets elke dag naar het station.
Wat is 'fiets' voor woord?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 13 - Quiz
Een huis huren is tegenwoordig heel duur.
Wat is 'een' voor woord?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 14 - Quiz
In Arnhem heb je verschillende mooie parken.
Wat is 'mooie' voor woord?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 15 - Quiz
Ik fiets elke dag naar het kantoor.
Wat is 'naar' voor woord?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 16 - Quiz
De boze mannen rennen op de politieagent af.
Wat is 'mannen' voor woord?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 17 - Quiz
De boze mannen rennen op de politieagent af.
Wat is 'boze' voor woord?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 18 - Quiz
Het kleine appartement ligt in het centrum.
Wat is 'het' voor woord?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 19 - Quiz
De jongens komen allemaal uit mijn buurt.
Wat is 'jongens' voor woord?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 20 - Quiz
Het kleine appartement staat te koop.
Wat is 'kleine' voor woord?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 21 - Quiz
We hebben geen zin in deze schooldag.
Wat is 'hebben' voor woord?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 22 - Quiz
We hebben geen zin in deze schooldag.
Wat is 'schooldag' voor woord?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 23 - Quiz
Wat vond je van deze
les?
Slide 24 - Mind map
More lessons like this
T4L2: Bijvoeglijke naamwoorden
February 2023
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Ontdek de Wereld van Woordsoorten!
May 2024
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Lager onderwijs
bijvoeglijk naamwoord
May 2024
- Lesson with
32 slides
Okan
Secundair onderwijs
Werkwoorden - zelfstandige naamwoorden - bijvoeglijke naamwoorden
February 2024
- Lesson with
45 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Zelfstandige naamwoorden Duits
November 2023
- Lesson with
23 slides
German
Secondary Education
Zelfstandige naamwoorden Duits
January 2023
- Lesson with
32 slides
German
Secondary Education
Hebben en zijn
November 2023
- Lesson with
30 slides
NT2
Secundair onderwijs
Bijvoeglijk naamwoord en bijwoord
December 2020
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Secundair onderwijs