This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Deze les maak je op dinsdag 19 mei
slide 1 t/m 39
Slide 1 - Slide
Vorige les heb je...
...je elevator pitch bij een gelezen boek ingeleverd.
Slide 2 - Slide
Deze les gaan we...
...starten met leesvaardigheid.
...leesvaardigheid van de afgelopen Blokken herhalen.
Slide 3 - Slide
Stof voor de toetsweektoets:
Lezen Blok 1 t/m 6
Belangrijke begrippen:
Onderwerp
Deelonderwerp
Kernzin
Hoofdgedachte
Verwijswoorden
Tekstdoel, -soort en -vorm
Leesstrategieën
Feit en mening
Objectief en subjectief
Citeren
Opbouw van een tekst
Opbouw van aan alinea
Tussenkopjes
4 manieren om een tekst in te leiden
3 manieren om een tekst af te sluiten
Hoofd- en bijzaken
Slide 4 - Slide
Weet je het nog?
Er volgen nu een aantal herhalingsvragen over de theorie van Leesvaardigheid.
Slide 5 - Slide
Welke 6 tekstdoelen ken je?
Slide 6 - Open question
Hoe is een tekst opgebouwd? Noem de 3 delen.
Slide 7 - Open question
Hoe is een alinea opgebouwd?
Slide 8 - Open question
Hoe moet je citeren?
Slide 9 - Open question
Waar of niet waar: de hoofdgedachte noteer je in een hele zin.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
Wat is GEEN tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
verkennen
Slide 11 - Quiz
Is 'informeren' een tekstdoel of een tekstsoort?
A
Tekstsoort
B
Tekstdoel
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 12 - Quiz
Wat is het tekstdoel van een nieuwsbericht?
A
amuseren
B
mening geven
C
informeren
Slide 13 - Quiz
Een recept en een gebruiksaanwijzing zijn voorbeelden van...
A
de tekstsoort 'informatieve tekst'
B
de tekstvorm 'uiteenzetting'
C
de tekstvorm 'informatieve tekst'
D
de tekstsoort 'uiteenzettende tekst'
Slide 14 - Quiz
Een volledige zin gebruik je bij een..
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
hoofdgedachte
D
onderwerp en deelonderwerp
Slide 15 - Quiz
Wat is een deelonderwerp?
A
Het onderwerp van een tekst.
B
Het onderwerp van een alinea.
C
Aspecten van het onderwerp.
Slide 16 - Quiz
Elke tekst gaat ergens over, hoe noem je dit?
A
alinea
B
tussenkopje
C
onderwerp
D
deelonderwerp
Slide 17 - Quiz
Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst?
A
Inleiding, onderwerp en hoofdgedachte
B
Inleiding, slot en hoofdgedachte
C
Inleiding, kern en slot
D
Middenstuk, slot en hoofdgedachte
Slide 18 - Quiz
Onderwerp en hoofdgedachte zijn eigenlijk hetzelfde
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quiz
Welke bewering klopt niet?
A
Een hoofdgedachte is de hele tekst in één zin.
B
Een hoofdgedachte is nooit een vraag.
C
Een hoofdgedachte is de centrale vraag van de tekst.
D
Een hoofdgedachte verwijst ook naar het onderwerp.
Slide 20 - Quiz
Hoe noemen we verschillende aspecten van het onderwerp?
A
onderwerp
B
deelonderwerpen
C
hoofdgedachte
D
tussenkopjes
Slide 21 - Quiz
Hoofdzaken van een tekst vind je..
A
in de inleiding en de kernzin
B
alleen in kernzin
C
in de inleiding, het slot en de kernzin
Slide 22 - Quiz
Een alinea bestaat uit...
A
Meerdere kernzinnen.
B
Een kernzin, aangevuld met voorbeelden.
C
Een kernzin, aangevuld met toelichting.
D
Een kernzin in het midden van een alinea.
Slide 23 - Quiz
Als er uitleg of een voorbeeld wordt gegeven bij de kernzin, dan heet dit
A
een signaalwoord
B
een bijzaak
C
een deelonderwerp
D
een toelichting
Slide 24 - Quiz
Een kernzin geeft...
A
aan wanneer er een alinea begint
B
de belangrijkste informatie van de alinea
C
een toelichting
D
een voorbeeld
Slide 25 - Quiz
"Peuters zijn kleine genieën. Ze zijn creatief, lossen lastige vraagstukken in een mum van tijd op en kunnen zelfs rekenen met letters."
Waar verwijst 'Ze' (r. 1) naar?
Slide 26 - Open question
De onderzoekers gaven de peuters een kleurrijke doos met spullen. Hierin zaten dingen die de kinderen nog nooit eerder hadden gezien, zoals een veer, een eierdop en een spatel.
Waar verwijst 'die' (r. 2) naar?
Slide 27 - Open question
Geef aan of de zin een feit of een mening is.
Feit
Mening
De film duurde wel 180 minuten!
De film was erg langdradig
Spaghetti is lekker.
Computerspelletjes zijn pas leuk als er geweld in zit.
Sommige moslimmeisjes dragen een hoofddoek.
Het aantal vuurwerkslachtoffers is dit jaar weer gestegen.
Slide 28 - Drag question
Feit of mening?: Hilversum is een leuke stad om in te wonen.
A
Feit
B
Mening.
Slide 29 - Quiz
Feit of mening? 1) De praktijklessen waren leuk en leerzaam. 2) Lisa heeft een hekel aan turnen.
"Een man uit Arnhem heeft zaterdag een vogelspin ontdekt in een bakje Chileense druiven die hij bij de Albert Heijn in zijn stad had gekocht. HIJ zag het dier toen hij thuis een trosje druiven uit de bak wilde pakken."
Waar verwijst 'Hij' (r. 2) naar?
Slide 33 - Open question
"Deze buurman constateerde dat het om een relatief jonge Chileense vogelspin ging. "Zijn lichaam heeft de vorm van twee druiven. Een volwassen spin is veel groter, het formaat van een handpalm.""
Wat betekent 'relatief'?
Slide 34 - Open question
Wat is het tekstdoel van dit bericht?
A
amuseren
B
mening laten vormen/ na laten denken
C
overhalen
D
informeren
Slide 35 - Quiz
Wat de tekstsoort van dit bericht?
A
uiteenzettende tekst
B
amuserende tekst
C
informerende tekst
D
aansporende/activerende tekst
Slide 36 - Quiz
Wat de tekstvorm van dit bericht?
A
nieuwsbericht
B
gedicht
C
recensie
D
column
Slide 37 - Quiz
Lesdoel behaald? Ik heb de belangrijke begrippen van leesvaardigheid herhaald.