Gedrag: Benoem het gedrag wat je hebt waargenomen (neutraal).
Gedachte: Geef aan wat jij daarbij denkt.
Gevoel: Geef aan wat dat met jou doet, wat jouw gevoel daarbij was. (effect op jou)
Gevolg: Geef aan wat jij ziet als consequentie; "Daardoor ga ik.../wil ik (niet)...
Gewenst: Geef aan wat jij het liefst ziet, het gewenste gedrag.
(Gelegenheid tot reageren: Geef de ander de ruimte om te reageren.)