Verleden tijd - zwakke werkwoorden (les 9 en 10)

Verleden tijd - zwakke werkwoorden (les 9 en 10)
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Verleden tijd - zwakke werkwoorden (les 9 en 10)

Slide 1 - Slide

Verleden tijd
Wat is de verleden tijd?

Slide 2 - Slide

Verleden tijd
Wat is de verleden tijd?
Hoe maak ik de verleden tijd?

Slide 3 - Slide

Verleden tijd
1. Maak de stam (hele werkwoord -en)
2. Kijk naar de laatste letter van de stam:
SoFT-KetCHuP? Dan stam+te/ten
Andere letter? Dan stam+de/den

3. Kijk of de zin enkelvoud (de/te) of meervoud (den/ten) is.

Slide 4 - Slide

Verleden tijd
Voorbeeld:

hele werkwoord
stam
verleden tijd
raken
raak 
ik raakte
wij raakten 
bellen
bel
ik belde
wij belden 

Slide 5 - Slide

Beoordelen (vt)
ik ...

Slide 6 - Open question

gooien (vt)
Anhelina en Yan ...

Slide 7 - Open question

testen (vt)
De leerlingen ...

Slide 8 - Open question

dromen
Hij ...

Slide 9 - Open question

Verleden tijd
Let op: 
Veel werkwoorden maak je met een regel.
Maar: veel werkwoorden moet je leren!


TT
VT
lopen
liepen
drinken
dronken
lezen
lazen
vragen
vroegen

Slide 10 - Slide

Verleden tijd
Let op: 
Veel werkwoorden maak je met een regel.
Maar: veel werkwoorden moet je leren!

Dit zijn: sterke werkwoorden 


TT
VT
lopen
liepen
drinken
dronken
lezen
lazen
vragen
vroegen

Slide 11 - Slide

Verleden tijd - sterke werkwoorden
Kijk goed naar de klinker:






i > o
springen
sprongen
ij > e
snijden
sneden
e > o
zwemmen
zwommen
a > oe
slaan
sloegen
o > ie
lopen
liepen
oe > e
doen
deed

Slide 12 - Slide

Verleden tijd - sterke werkwoorden
-





Let op: veel werkwoorden moet je gewoon leren!!!
i > o
springen
sprongen
ij > e
snijden
sneden
e > o
zwemmen
zwommen
a > oe
slaan
sloegen
o > ie
lopen
liepen
oe > e
doen
deed

Slide 13 - Slide

Aan de slag!
Maak de oefeningen. 
oefening 1                                 oefening 2
oefening 3                                 oefening 4

Klaar? Controleer les 5 en 6. 
Maak les 8 en 9.
Kijk goed naar het werkblad met de sterke werkwoorden!

Slide 14 - Slide