unit 4:les 1

Lesson 1: Inventions
Looking back:
Unit 3: finished

Today's goals:
-aan het eind van de les weet ik welke onderwerpen in unit 4 ik moet leren en weten
- weet ik wat ' skimming' is

1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesson 1: Inventions
Looking back:
Unit 3: finished

Today's goals:
-aan het eind van de les weet ik welke onderwerpen in unit 4 ik moet leren en weten
- weet ik wat ' skimming' is

Slide 1 - Slide

Grammar Unit 4
  • Hulpwerkwoorden: must/ have to/ should
  • Present Perfect
  • Past simple
  • Present simple- Present Perfect
  • Veel en weinig: much/many/ (a) little/ (a) few

Slide 2 - Slide

Grammar: hulpwerkwoorden
vertaling van moeten:
1) must: must + hele werkwoord: persoonlijke noodzaak: kan niet anders
2) have to: have to + hele werkwoord: verplicht, van buitenaf opgelegd
3) should: should + hele werkwoord: zou eigenlijk moeten
ontkennend:
1) Mustn't + hele werkwoord: niet moeten/mogen
2) Don't/doesn't have to + hele werkwoord: niet hoeven
3) Shouldn't + hele werkwoord: zou eigenlijk niet moeten

Slide 3 - Slide

Grammar: Present perfect
Je gebruikt de present perfect:
1) als je wilt zeggen dat iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer.
2) als je wilt zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat
3) als je wilt zeggen dat iets in het verleden is gebeurd waarvan je nu het resultaat ziet
4) als je wilt zeggen dat iets net of iets nog niet is gebeurd.

Slide 4 - Slide

Grammar: Past simple
Je gebruikt de past simple:

- als iets in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer het is gebeurd
- In de zin staan dan vaak woorden als last night, in 2015, this morning, five minutes ago, when I was young.

Slide 5 - Slide

Grammar: present simple-present perfect
Present simple:
wanneer het gaat om feiten / gewoonten en regelmatige gebeurtenissen. In de zin staan dan vaak woorden als: always, never, often, usually, regularly, sometimes, hardly ever.

Present perfect:
  1. iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer.
  2. iets in het verleden is begonnen en nog steeds doorgaat. In de zin staat dan vaak: for, in en since.
  3. iets in het verleden is gebeurd waarvan je nu het resultaat ziet.
  4. iets net of nog niet is gebeurd. In de zin staan dan vaak woorden als: just, lately, recently en yet.

Slide 6 - Slide

Grammar: veel-weinig- een beetje -een paar
Much= veel:              bij niet telbare zelfstandige naamwoorden
Many= veel:               bij telbare zelfstandige naamwoorden
Little= weinig:          bij niet telbare zelfstandige naamwoorden
few=    weinig:           bij telbare zelfstandige naamwoorden
a little=een beetje: bij niet telbare zelfstandige naamwoorden
a few=  een paar:     bij telbare zelfstandige naamwoorden

Slide 7 - Slide

Phrases 4.2
Saying that something is (not) possible
We have to be able to make the hand look genuine.
I don’t know whether we can do it.
I definitely think it’s possible to make the umbrellas.
We may not be able to do it.
Do you reckon that’s likely to work?

Describing something
It’s a pair of small umbrellas that fix on top of your shoes.


I’ve actually designed it to look like somebody else’s arm.
Basically, it’s two chairs with goal nets attached underneath them.
The front legs of the chair are a little wider than the back legs.
These act as goalposts.

Asking for help
I wondered if you could help me with them.
I need help to sew some of it together.
Could you spare a moment to help?
I could do with some help.
Can you give me a hand to rebuild it?

Slide 8 - Slide

Phrases 4.4
Saying that something is (not) possible
Is that really possible?
Yes, certainly, sir.
If you’re sure that’s what you want.
It’s unlikely that they ever will.
For a start, they could never afford it.
Give and follow instructions
First, we have to follow these instructions on their website.
It says here that we should find a place outside for the drone to land on.
Then clear it of any obstructions.
Once we have finished that, we should ring them with our order.


Asking for permission
Why don’t we try it out?
Can we order now?
Could you ask them for me?
Would it be OK to have mango on the deep pan?

Ordering something
Could we order two pizzas, please?
Would you like deep pan or thin crust?
Can I please get a thin crust margherita pizza?
Make mine a deep pan.
Do they have any mango?

Slide 9 - Slide

Vocabulary

despite- ondanks
be able to- niet in staat zijn
improvement- verbetering
physics- natuurkunde, fysica
maintain- onderhouden
fold- vouwen
based on- gebaseerd op
reach- bereiken
represent- vertegenwoordigen
subjects: schoolvakken
see-saw-seen- zien
speed- snelheid




take off (to)- vertrekken naar
travel (to)- reizen (naar)

Slide 10 - Slide

inventions

Slide 11 - Mind map

Reading 
Skimming:
Getting an idea of what a text is about by reading it very quickly, is called 'skimming'.
The first paragraph usually tells you the main idea. The first sentence of each paragraph usually describes what follows in the paragraph.
When you skim, read the first sentence in each paragraph.

Slide 12 - Slide

Let's get started!
Lesson 1 
Reading: exercises: 2, 3, 4
Vocabulary: exercises 5+6

Homework:
study vocabulary 4.1

Slide 13 - Slide