SGH H3 deel 2

1 / 15
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Ruilen met geld heet ook wel
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 2 - Quiz

Wat is geen technische vereiste aan geld?
A
Het moet deelbaar zijn
B
Het moet duurzaam zijn
C
Het moet door velen gebruikt worden
D
Het moet makkelijk mee te nemen zijn

Slide 3 - Quiz

Crypto worden nog niet overal gebruikt om te betalen omdat
A
Het is nog niet overal geaccepteerd
B
Mensen hebben geen vertrouwen in de coins
C
De transactiekosten zijn te hoog
D
De koers van de munt is te volatiel

Slide 4 - Quiz

Deze les

- De verschillende waardes van geld
- Geldschepping 
- Wisselkoersen

Slide 5 - Slide

Intrinsieke waarde
  • De waarde van het materiaal waarvan geld gemaakt is

  • Munten worden gemaakt van een legering van 
- 1% tin
- 5% aluminium
- 5% zink 
- 89% koper

Slide 6 - Slide

Extrinsieke (=nominale) waarde 
  • Chartaal geld: gelijk aan wat er op het briefje staat
  • Giraal geld: het bedrag op je bankrekening

  • De intrinsieke waarde < extrinsieke waarde

  • Wet van Gresham: bad money drives out good money

Slide 7 - Slide

Reële (=interne) waarde 
  • Staat gelijk aan de koopkracht --> RIC = NIC / PIC

  • Geldschepping door de ECB 

  • Maatschappelijke geldhoeveelheid: al het geld dat in handen van het publiek is en dus in omloop is

Slide 8 - Slide

Externe waarde
  • De waarde van een munt, uitgedrukt in een andere munt
  • Ook wel: de wisselkoers

  • Bijv: de euro-dollarwisselkoers is 1,13 --> voor 1 euro krijg je 1,13 dollar  

  • Vaste en zwevende wisselkoers

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

De interne waarde van chartaal geld is gelijk aan de waarde van het materiaal waarvan de munt gemaakt is
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

De nominale waarde van geld blijft altijd gelijk
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Bij een vaste wisselkoers kan de externe waarde niet zomaar veranderen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Aan de slag
Maken 3 + 4 van paragraaf 3.4

Klaar? Maak toepassen 3.5 opdr 1 t/m 3

Slide 14 - Slide

Als de rente verhoogd wordt, zal de maatschappelijke geldhoeveelheid dalen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz