Grammatica - Het onderwerp

Nederlands
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Planning
- Leerdoelen
- Herhaling: werkwoordsvormen.
- Oefenen
- Uitleg: onderwerp
- Oefenen
- Aan de slag
- Afronden

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
- Je weet welke drie werkwoordsvormen er zijn.

- Je weet de kenmerken van de drie verschillende werkwoordsvormen.

- Je weet hoe je de verschillende werkwoordsvormen kunt vinden.

- Je weet wat het begrip 'onderwerp' betekent.

- Je weet hoe je het onderwerp in een zin kunt vinden.

Slide 3 - Slide

Welke drie werkwoordsvormen zijn er?

Slide 4 - Open question

Drie werkwoordsvormen
- Persoonsvorm
- Voltooid deelwoord
- Infinitief

Slide 5 - Slide

Hoe kun je de persoonsvorm vinden?

Slide 6 - Open question

Persoonsvorm
- Tijdproef
Gisterenmiddag heb ik een aardig stuk gefietst.
Gisterenmiddag had ik een aardig stuk gefietst.

- Getalsproef
Gisterenmiddag hebben wij een stuk gefietst.

- Vraagzin
Heb ik gisterenmiddag een stuk gefietst?

Slide 7 - Slide

Met welke twee letters begint een voltooid deelwoord vaak?

Slide 8 - Open question

Voltooid deelwoord
- Begint vaak met het voorvoegsel ge-.
- Geeft aan dat een handeling al klaar/af is.

Het ontbijt is gemaakt.
Ik heb lekker geslapen.

Slide 9 - Slide

Hoe noemen we het infinitief ook wel? Het ...

Slide 10 - Open question

Infinitief
- Ook wel het 'hele werkwoord'.
- Zoals in het woordenboek vermeld staat.
- Eindigt vaak op -en.
- Is gelijk aan de meervoudsvorm in de tegenwoordige tijd.

Slapen, lopen, vinden.
Maar ook: doen, gaan, zijn.

Slide 11 - Slide

Welke werkwoordsvorm zoek je eerst?

Slide 12 - Open question

Werkwoordsvormen benoemen
- Je zoekt eerst altijd de persoonsvorm.

- Is er maar één werkwoord in de zin, dan is dit sowieso de persoonsvorm.

- Zijn er meerdere werkwoorden in de zin, dan zoek je na de persoonsvorm pas de andere werkwoordsvormen.

Slide 13 - Slide

Het onderwerp
= Degene die de handeling (het werkwoord / de werkwoorden) uitvoert.

In andere woorden degene die iets doet.

De afkorting van het 'onderwerp' is 'o' (net zoals de afkorting van 'persoonsvorm', 'pv' is).


Slide 14 - Slide

Het onderwerp
Je kunt het onderwerp vinden door een vraag te stellen. 
Dit noemen we de vraagproef.
Je stelt de volgende vraag: Wie of wat + alle werkwoorden?

Mijn vader heeft een taart gebakken.

Welke werkwoorden bevat deze zin? 


Slide 15 - Slide

Het onderwerp
Mijn vader heeft een taart gebakken.

Werkwoorden = heeft gebakken.

Wie of wat + alle werkwoorden in de zin?
Wie of wat heeft gebakken? --> Mijn vader.

Slide 16 - Slide

Het onderwerp
Je kunt het onderwerp ook op een andere manier vinden:
door gebruik te maken van de getalsproef (net zoals bij het vinden van de persoonsvorm).

Je kunt de getalsproef nu andersom gebruiken. 
Als ik de zin van enkelvoud naar meervoud plaats, welke deel van de zin verandert mee naast de persoonsvorm?

Slide 17 - Slide

Het onderwerp
Getalsproef:
Mijn vader heeft een taart gebakken.
Mijn vaders hebben een taart gebakken.

De persoonsvorm verandert van heeft naar hebben.
Daarnaast verandert er nog een deel in de zin: mijn vader wordt mijn vaders.
Mijn vader = het onderwerp

Slide 18 - Slide

Het onderwerp
Let op: alle informatie over degene die het doet, telt mee binnen het onderwerp.

Vanavond gaan mijn vervelende zusjes naar de hockeytraining.
Wie of wat + alle werkwoorden in de zin?
Wie of wat gaan?

Slide 19 - Slide

6

Slide 20 - Video

00:32
Wat wordt de zin als je er een vraagzin van maakt?
'Ik ga slijm maken.'

Slide 21 - Open question

00:45
Wat wordt de zin als je hem in de verleden tijd plaatst?
'Ik ga slijm maken.'

Slide 22 - Open question

01:00
'Waarom is slijm maken leuk?'
Waarom is hier de persoonsvorm.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

02:13
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
'Ik doe de lijm in de kom.'

Slide 24 - Open question

02:36
Wat is het onderwerp van deze zin?
'Meester Christiaan voegt het wasmiddel toe.'

Slide 25 - Open question

03:03
Op welke manier kun je nu het beste de persoonsvorm vinden?
A
Met de vraagzin
B
Met de tijdproef

Slide 26 - Quiz

Aan de slag
Pak je agenda erbij.

Huiswerk :
Maken de Brug - meestromen paragraaf 2 onderwerp, opdracht 1 t/m 3.
Klaar?  lekker lezen 
of een ander vak, je bent aan het werk

Slide 27 - Slide

Oefenen - Kruiswoordpuzzel
Zie de link in de chat van Teams.

- Maak de kruiswoordpuzzel --> Probeer in elke zin het onderwerp te vinden.
- Noteer het onderwerp in de puzzel (als je een zin aanklikt, zie je in welke vakjes je moet typen). 
- Als het onderwerp juist is, komt er voor de zin een groen vinkje te staan.

Let op: vul de antwoorden zonder spatie in. Als het antwoord 'de docent' is, vul je dus 'dedocent' in.

Slide 28 - Slide