Ontleden oefenen.

Hoe vind je de persoonsvorm?
1 / 22
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 1 - Open question


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 2 - Quiz


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 3 - Quiz


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 4 - Quiz


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 5 - Quiz


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quiz


Alberto wil een hippe vogel zijn.
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Welke lidwoorden kennen we?

Slide 8 - Open question

Welke vraag stel je bij het meewerkend voorwerp?

Slide 9 - Open question

Welke voorzetsels
staan in de mop?

Slide 10 - Open question

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de mop?

Er lopen twee oenen over straat. Zegt de ene oen tegen de andere: 'Mag ik nu in het midden lopen?'

Slide 11 - Open question


In de volgende zinnen zit een fout. Typ de zinnen goed:
1. Ik pak jou tas.
2. Dat is de jas van me moeder.

Slide 12 - Open question

Persoonsvorm?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 13 - Open question

Gezegde?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 14 - Open question

Onderwerp?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 15 - Open question

Zelfstandig naamwoord??
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 16 - Open question

Lidwoord??
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 17 - Open question

Bijvoeglijk naamwoord??
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Slide 18 - Open question

Persoonlijk voornaamwoord?
Zij gooide tijdens het carnaval het geld over de balk.

Slide 19 - Open question

Bijwoordelijke bepaling?
Zij gooide tijdens het carnaval het geld over de balk.

Slide 20 - Open question

Meewerkend voorwerp?

Elise speelt viool voor een groot publiek

Slide 21 - Open question

Succes met de

Slide 22 - Slide