eco 3.1 en 3.2

wat is een ondernemer?
A
iemand met een eigen bedrijf
B
iemand die met zijn eigen bedrijf zijn inkomen verdient
C
iemand die anderen mensen aan het werk zet
D
iemand die naar werk zoekt
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

wat is een ondernemer?
A
iemand met een eigen bedrijf
B
iemand die met zijn eigen bedrijf zijn inkomen verdient
C
iemand die anderen mensen aan het werk zet
D
iemand die naar werk zoekt

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je het maken van goederen en het leveren van diensten?

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Gaat het hier om een goed of een dienst?
GOEDEREN
DIENSTEN
Kapper knipt een klant
Sportschoenen kopen 
Brood bij de bakker kopen
Groenten bij de boer kopen
Fietsenmaker maakt je fiets
Schilder verft de muren

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Wat is je omzet?
A
Alle producten die je verkoopt
B
Al het geld dat je ontvangt met het verkopen van je producten.
C
Alle kosten die je maakt om je producten te verkopen.
D
Al het geld dat je overhoudt nadat je je producten hebt verkocht en je kosten hebt betaald.

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

De kostprijs per product
A
De kosten die je gemiddeld hebt voor het maken van één product
B
De kosten die je maakt voor het maken van producten
C
De kosten die je maakt voor één product
D
De kosten die je maakt voor alle producten samen.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn productiekosten!
A
Hoe duur het eindproduct is
B
Hoeveel winst het bedrijf maakt
C
Alle kosten die je maakt bij het maken van het product.
D
Het verlies dat het bedrijf maakt met een product

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Zet in de juiste volgorde. 
Zet "Bedrijven gaan failliet" op plek 1.
1
2
3
4
Bedrijven gaan failliet.
Winkels verkopen weinig.
Mensen hebben weinig geld.
Werknemers worden ontslagen.

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Rekenen!
kostprijs per product = totale productiekosten : aantal producten

winst = omzet - productiekosten


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Je hebt 350 koekjes gebakken. jouw productiekosten waren 42,00 euro. Wat is je kostprijs?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Frits heeft vetbollen gemaakt voor de vogels. De productiekosten hiervoor waren 32,50. Hij heeft er 73 gemaakt. Rond af op 2 decimalen.

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Kostprijs product berekenen

Kostprijs per product = alle productiekosten ÷ aantal producten.

Bakker Groenteman bakt 90 taarten. De productiekosten bedragen € 189.

Bereken de kostprijs per taart

Slide 11 - Open question

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten
Je moet de kostprijs per product kunnen berekenen.

Bijvoorbeeld: 250 koekjes kost in totaal €87 om te maken. Wat is de kostprijs van 1 koekje?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Samra heeft armbandjes gemaakt. Haar productiekosten waren 91,40. Ze heeft hiervoor 134 armbandjes gemaakt. Wat is haar kostprijs?

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Alan heeft 500 spijkerbroeken geproduceerd. De kosten hiervoor waren 3.950 euro. Hoeveel is de kostprijs?

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Youssef verkoopt eigen gemaakte broodjes falafel. Na een dag werken heeft hij 149,60 verdiend. De productiekosten waren 49,60. Wat is zijn winst?

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Noor verkoopt op de kerstmarkt haar eigen gemaakte kersthangers. Ze verdient 341,19. Haar productiekosten zijn 91,87. Wat is haar winst?

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Ronaldo verkoopt kerstbomen. Na een week heeft hij 1034 euro verdient. Zijn productiekosten waren 529 euro. Wat is zijn winst?

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Een ondernemer maakt tablets. Hij maakt de volgende kosten:
- 35.200 aan grondstoffen
-15.360 aan arbeidskosten
-9.600 aan overige kosten.
wat zijn de productiekosten? (zet neer zonder punt)

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

De ondernemer heeft 60.160,00 aan productiekosten. Hij heeft 320 tablets geproduceerd. Wat is de kostprijs?

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

De ondernemer verkoopt de tablets voor 320,00 per tablet. Hij produceert ze voor 188,00 per stuk. Wat is zijn winst per tablet?

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

''Failliet'
Het bedrijf V&D is in 2015 failliet gegaan.
A
Als een bedrijf zijn schulden niet meer kan betalen.
B
Een bedrijf dat wordt opgestart.
C
Als een bedrijf gaat samenwerken met een ander bedrijf.
D
Een bedrijf dat meerdere winkels opent.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Interesse hebben in
Werkgever
Werknemer
solliciteren

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

Voor wie is een CV?
CV
A
voor jezelf
B
voor de werkgever
C
voor je vrienden
D
voor je ouders

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een vacature?
A
Een organisatie die opkomt voor de rechten van werknemers
B
Een advertentie voor een beschikbare baan
C
Een overzicht waarin staat wat voor werkervaring je hebt
D
Een document waarin afspraken staan tussen werknemer en werkgever

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Een werkgever is..
A
Een bedrijf/eigenaar die werk aanbiedt
B
Iemand die werkt voor een eigenaar/bedrijf

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Sollicitatiegesprek
Werkgever
CV
Vacature

Slide 26 - Drag question

This item has no instructions