Economie (1)

• Mens & Maatschappij
• Middelbare school
• vmbo b, k, t
• Leerjaar 2

Wat heb je allemaal nodig om een product te maken?
(Denk aan de kant klare zak chips)

Wat is een eindproduct.

Verhaal. Je loopt naar de supermarkt.

- pakt een zak chips.

Maar huh, wat is er voorheen allemaal gebeurt tot je het eindproduct voor je hebt. 

Produceren/productieweg

Produceren is het maken van goederen en het leveren van diensten.

De productie van goederen gebeurt stap voor stap, in fasen.

De eerste fase is de productie van grondstoffen. Die komen uit de natuur.

In de volgende productiefasen wordt de grondstof bewerkt tot eindproduct.

Bedrijfskolom

Alle bedrijven die meewerken aan een product, vind je terug in de bedrijfskolom

• Het eerste bedrijf in de bedrijfskolom haalt grondstoffen uit de natuur. 
  
• De volgende bedrijven maken daar iets van.
  
• Het laatste bedrijf levert het product aan de consument.
  

Door het werk van ieder bedrijf wordt het product steeds een beetje meer waard. Dat noem je toegevoegde waarde

Bedrijfskolom

• De weg die een product aflegt van grondstof 

tot eindproduct is voor te stellen met de 

bedrijfskolom. 

• Tussen de schakels van een bedrijfskolom                                     wordt het product bewerkt. Het wordt dan 

       meer waard: toegevoegde waarde

Wat zijn productiefactoren?

1. Alles waarmee je kunt produceren.
2. Factoren die ervoor zorgen dat de bedrijven worden betaald.

Aardappels zijn een voorbeeld van dit productiemiddel:

1. natuur
2. kapitaalgoederen
3. arbeid

Welke productiefactor is door robots vervangen?

1. Natuur
2. Kapitaal
3. Arbeid
4. Ondernemerschap

Kapitaalgoederen zijn:

1. Het werk dat mensen doen.
2. Dingen die je nodig hebt om te produceren zoals natuur en arbeid.
3. Dingen uit de natuur, zoals grondstoffen
4. Hulpmiddelen bij de productie. Denk aan machines.

Wat is omzet?

1. Het geldbedrag dat is verdiend met de verkoop van producten.
2. De hoeveelheid producten dat is verkocht.
3. Brutowinst.
4. Nettowinst.

Wat betekent afzet?

1. Het aantal spullen/producten die zijn verkocht.
2. afzetten van iets?
3. het aantal spullen die is gehouden
4. het aantal spullen die ik heb gekocht.

Met welke formule bereken je de omzet?

1. inkoopwaarde x afzet
2. afzet x verkoopprijs
3. afzet - verkoopprijs
4. verkoopprijs - inkoopwaarde

Inkoopprijs is 15 euro
Brutowinstopslag is 10 euro
Wat is de verkoopprijs

1. 15 euro
2. 25 euro
3. 35 euro
4. 45 euro

Wat is de formule van de verkoopprijs?

1. Inkoopprijs + omzet
2. Inkoopprijs - omzet
3. Inkoopprijs + brutowinstopslag

De kostprijs per product

1. De kosten die je gemiddeld hebt voor het maken van één product
2. De kosten die je maakt voor het maken van producten
3. De kosten die je maakt voor één product
4. De kosten die je maakt voor alle producten samen.

Rekenen!

kostprijs per product = totale productiekosten : aantal producten

winst = omzet - productiekosten

Je hebt 350 koekjes gebakken. jouw productiekosten waren 42,00 euro. Wat is je kostprijs?

Frits heeft vetbollen gemaakt voor de vogels. De productiekosten hiervoor waren 32,50. Hij heeft er 73 gemaakt. Rond af op 2 decimalen.

Kostprijs product berekenen

Kostprijs per product = alle productiekosten ÷ aantal producten.

Bakker Groenteman bakt 90 taarten. De productiekosten bedragen € 189.

Bereken de kostprijs per taart

kostprijs per product = productiekosten : aantal producten

Samra heeft armbandjes gemaakt. Haar productiekosten waren 91,40. Ze heeft hiervoor 134 armbandjes gemaakt. Wat is haar kostprijs?

Youssef verkoopt eigen gemaakte broodjes falafel. Na een dag werken heeft hij 149,60 verdiend. De productiekosten waren 49,60. Wat is zijn winst?

Noor verkoopt op de kerstmarkt haar eigen gemaakte kersthangers. Ze verdient 341,19. Haar productiekosten zijn 91,87. Wat is haar winst?

Ronaldo verkoopt kerstbomen. Na een week heeft hij 1034 euro verdient. Zijn productiekosten waren 529 euro. Wat is zijn winst?

Een ondernemer maakt tablets. Hij maakt de volgende kosten:
- 35.200 aan grondstoffen
-15.360 aan arbeidskosten
-9.600 aan overige kosten.
wat zijn de productiekosten? (zet neer zonder punt)

De ondernemer verkoopt de tablets voor 320,00 per tablet. Hij produceert ze voor 188,00 per stuk. Wat is zijn winst per tablet?