1. Ik weet wat een hoofdgedachte is.
2. Ik kan zeggen wat het onderwerp en de hoofdgedachte is bij een tekst.
3. Ik kan de hoofdzaken uit een tekst halen.
4. Ik weet wat er met een lay out bedoeld wordt en ik kan hier voorbeelden bij geven.
5. Ik kan signaalwoorden koppelen aan tekstverbanden.
6. Ik kan aangeven waarom een schrijver een afbeelding bij een tekst gebruikt (4x)
7. Ik kan aangeven hoe een tekst wordt ingeleid.
8. Ik weet wat ik moet doen als ik een zinsgedeelte of zin moet citeren.
9. Ik kan aangeven welk doel een tekst heeft.