2 havo H6 Spelling les 2

Welkom!
Pak je leesboek. 

Verder vandaag:
Bespreken huiswerk
Oefenen met LessonUp
Start H6 spelling - deel 2 (werkwoordspelling)
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Pak je leesboek. 

Verder vandaag:
Bespreken huiswerk
Oefenen met LessonUp
Start H6 spelling - deel 2 (werkwoordspelling)

Slide 1 - Slide

Bespreken huiswerk
We bespreken opdracht 1 en 4 klassikaal.

Eerst: controle met het rad. 

Slide 2 - Slide

Spelling H6: Aan elkaar of los?
- Je kent de regels voor los of aan elkaar schrijven. 
- Je kan dus bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.

Slide 3 - Slide

Wat is juist?
A
schouder tas
B
schoudertas

Slide 4 - Quiz

Wat is juist?
A
zilveren ring
B
zilverenring

Slide 5 - Quiz

Waarom schrijf je 'schoudertas' aan elkaar, maar 'fantastische tas' los?

Slide 6 - Open question

De regels voor het aan elkaar schrijven:
Woorden die één begrip vormen, dus die één ding zijn, schrijf je aan elkaar. Daarvoor heb je een aantal regels:
1. Samenstellingen van drie woorden of minder schrijf je aan elkaar. 
Voorbeeld: Warm+water+voorziening = warmwatervoorziening
bagage+drager = bagagedrager



Slide 7 - Slide

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
fiets sleutel
B
fietssleutel

Slide 8 - Quiz

Wat is juist? (tip: vormen de woorden samen 1 begrip?)
A
Fransehoofdstad
B
Franse hoofdstad

Slide 9 - Quiz

De regels voor het aan elkaar schrijven:
2. Woorden die bestaan uit er, hier, daar of waar + voorzetsel schrijf je aan elkaar.
Voorbeeld: er+voorzetsel over = erover
hier+voorzetsel op = hierop
daar +voorzetsel om = daarom
waar+voorzetsel achter = waarachter

Slide 10 - Slide

De regels voor het aan elkaar schrijven:
3. Getallen met honderd en duizend schrijf je aan elkaar. 
Voorbeeld: vijf+honderd+dertien = vijfhonderddertien 
drie+veertig+duizend = drieënveertigduizend

Maar: 
vijf+honderd+miljoen = vijfhonderd miljoen

Slide 11 - Slide

Wat is juist?
A
daar over
B
daarover

Slide 12 - Quiz

Wat is juist?
A
hiernaast
B
hier naast

Slide 13 - Quiz

Wat is juist?
A
onderwijsinspectie
B
onderwijs inspectie

Slide 14 - Quiz

Wat is juist?
A
Vijfhonderdduizend miljoen
B
vijfhonderd duizend miljoen

Slide 15 - Quiz

De regels voor het aan elkaar schrijven:
4. Veel samengestelde werkwoorden schrijf je aan elkaar.
Voorbeeld: hardlopen, lesgeven, schoonmaken

5. Veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel:
Voorbeeld: dicht+bevolkt = dichtbevolkt

Slide 16 - Slide

2 havo H6 Spelling - les 2

Slide 17 - Slide

Lesdoel
Ik kan persoonsvormen en voltooide deelwoorden die hetzelfde klinken, correct spellen.

Pak je laptop en ga naar LessonUp.

Slide 18 - Slide

Startopdracht
Welke werkwoordvorm is correct en welke niet?
beantwoordt
beantwoord
beantwoort

Slide 19 - Drag question

Startopdracht
Welke werkwoordvorm is correct en welke niet?
verteld
verteldt
vertelt

Slide 20 - Drag question

persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt) of voltooid deelwoord (vd)?
Gebeurt en gebeurd klinken hetzelfde, maar de eerste is de persoonvorm tegenwoordige tijd en de tweede is het voltooid deelwoord.

Hoe weet je wat de juiste spelling is?

Slide 21 - Slide


Stap 1

Zet de zin in een andere tijd. Een persoonsvorm verandert dan (betaalt -> betaalde; gelooft -> geloofde), een voltooid deelwoord niet  (is betaald, was betaald; heeft beloofd, had beloofd)


Stap 2

Bepaalde juiste spelwijze:
Spel een pvtt 2e en 3e persoon enkelvoud als ik-vorm + t (behalve als je/jij achter de pv staat):
Gebruik de pvvt om de laatste letter van een voltooid deelwoord te bepalen.
2e en 3e persoon enkelvoud
jij, hij, zij, het en u

Slide 22 - Slide

Voorbeelden
pvtt
Dean betaalt zijn rekeningen altijd meteen. 
Dean is hij (= 3e persoon enkelvoud), dus ik-vorm (betaal) + t.
vd
Heb jij deze rekening al betaald?
Betalen  (hele ww) -> betaalde (pvvt) -> betaald (vd)
In de verleden tijd -de, voltooid deelwoord ook -d
In de verleden tijd -te, voltooid deelwoord ook -t

Slide 23 - Slide

Ezelsbruggetje 
pvtt
Gebruik de smurfenregel als je wilt weten of je woorden als ‘word’ of ‘houd’ met of zonder t moet schrijven. Hoor je bij het werkwoord smurfen een t, schrijf die dan ook. Het is hij smurft, dus eveneens hij wordt en houdt.


Slide 24 - Slide

Ezelsbruggetje 
voltooid deelwoord
Je kunt de smurfenregel ook gebruiken om erachter te komen of je te maken hebt met een voltooid deelwoord.

Wat is er gisteren gebeur...? twijfel je tussen gebeurt en gebeurd? Ga smurfen.

Wat is er gisteren gesmurft? Je hoort dat het een voltooid deelwoord is, dus schrijf je gebeurd met een -d. Immers in de verleden tijd een -d (gebeurde), dan bij vd ook -d.


Slide 25 - Slide

Wakker worden! Tijd om te oefenen.

Slide 26 - Slide

pvtt of vd?

De relschopper belooft dat hij zijn gedrag verbetert.
verbetert is ...

A
pvtt
B
vd

Slide 27 - Quiz

pvtt of vd?

Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend.
Verdiend is ...
A
pvtt
B
vd

Slide 28 - Quiz

pvtt of vd?

Wie weet wat er vanavond gebeurd is?
gebeurd is ...
A
pvtt
B
vd

Slide 29 - Quiz

pvtt of vd?

Monica beweert dat ze snel verbrandt in de zon.
verbrandt?
A
pvtt
B
vd

Slide 30 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het is gisteren gebeurt.
B
Het is gisteren gebeurd.

Slide 31 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het gebeurt in een oogopslag.
B
Het gebeurd in een oogopslag.

Slide 32 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij heeft zich bij mij gemeld.
B
Hij heeft zich bij mij gemeldt.
C
Hij heeft zich bij mij gemelt.

Slide 33 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij is verhuist naar Amsterdam.
B
Hij is verhuisd naar Amsterdam.

Slide 34 - Quiz

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
Als hij over zijn grote ambities ... (vertellen), ... (verbazen) Cas de docent.

Slide 35 - Open question

Noteer de voltooide deelwoorden.
De Limburgse boekhouder heeft ... (bekennen) dat hij zijn functie jarenlang heeft ... (misbruiken) door te frauderen.

Slide 36 - Open question

Aan de slag
Boek (p. 186 - 187): 
  • Lees de theorie nogmaals door.
  • Maak de opdracht 1 t/m 4 in je schrift.

Slide 37 - Slide