H1.7 Grammatica - zinsdelen

Deze les
  1. Lezen
  2. Lesdoel
  3. Herhaling zinsdelen
  4. Nakijken
  5. Maken
timer
10:00
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Deze les
  1. Lezen
  2. Lesdoel
  3. Herhaling zinsdelen
  4. Nakijken
  5. Maken
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Je moet het volgende kunnen op de toets:
  • je moet weten in welke volgorde je de zin ontleedt;
  • onderwerp en persoonsvorm (congruentie);
  • je moet zinnen kunnen ontleden.
Doel

Slide 2 - Slide

1. Persoonsvorm
  • Het is altijd een werkwoord.
  • Een zin kan meerder pv's hebben.

  • Verander de tijd.
  • Maak een vraagzin.

De leerlingen van klas 3 hebben gisteren een cadeau aan de docent gegeven.

Slide 3 - Slide

2. Zinsdelen maken
  • Verander de volgorde van de woorden in de zin.
  • Alle woorden vóór de pv zijn één zinsdeel.



De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren een cadeau aan de docent gegeven.

Slide 4 - Slide

3. Werkwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden in de zin (inclusief pv).





De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren / een cadeau / aan de docent / gegeven.

Slide 5 - Slide

4. Onderwerp
  • Wie/wat doet iets in de zin?
  • Vraag: wie/wat + wg?




De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren / een cadeau / aan de docent / gegeven.

Slide 6 - Slide

4. Onderwerp - persoonsvorm
  • Het onderwerp en de persoonsvorm moeten gelijk zijn (congruentie): allebei enkelvoud of allebei meervoud.

  1. De leerlingen helpen bij het schoonmaken van de kantine.
  2. De klas helpt bij het schoonmaken van de kantine.

Slide 7 - Slide

5. Lijdend voorwerp
  • Wat/wie ondergaat de handeling?
  • Het lijdend voorwerp zit niet in iedere zin.
  • Vraag: wat/wie + wg + o?



De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren / een cadeau / aan de docent / gegeven.

Slide 8 - Slide

6. Meewerkend voorwerp
  • Iemand/iets geeft of krijgt iets.
  • Zit er geen lv in de zin, dan ook geen mv.
  • Vraag: aan/voor wie/wat + wg + o + lv?



De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren / een cadeau / aan de docent / gegeven.

Slide 9 - Slide

7. Bijwoordelijke bepaling
  • Alle zinsdelen niet nog niet benoemd zijn.
  • Je kunt een vraag stellen: waar? Wanneer? Hoe? Waarom?
  • Deze vraagwoorden zelf zijn ook bwb.
  • Er kunnen meer bwb's in een zin zitten.

De leerlingen van klas 3 / hebben / gisteren / een cadeau / aan de docent / gegeven.

Slide 10 - Slide

Let op!
Als de zin met het vraagwoord 'wie' of 'wat' begint, dan moet je daar zelf iets voor verzinnen.

Wie gaat skiën? --> Jop gaat skiën.
Wat gaan we eten? --> Sla gaan we eten.

Slide 11 - Slide

Nakijken
Sommige klanten / gaven / haar / vreemde blikken.

pv = gaven
wg = gaven
o = Sommige klanten
lv = vreemde blikken
mv = haar
bwb = X

Slide 12 - Slide

Nakijken
Waarom / barstte / die meneer / in lachen / uit?

pv = barstte
wg = barstte uit
o = die meneer
lv = X
mv = X
bwb = Waarom + in lachen

Slide 13 - Slide

Nakijken
Snap / jij / het / nog?

pv = Snap
wg = Snap
o = jij
lv = het
mv = X
bwb = nog

Slide 14 - Slide

Maken
  1. Maak Test jezelf A.
  2. Klaar? Maak opdracht 7 + 8 (blz. 64-65).

Slide 15 - Slide