This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Zinsdelen
Je kunt een zin in delen verdelen: de zinsdelen. Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is één zinsdeel.
Zodra je dus weet wat de pv (persoonsvorm) en de wg (werkwoordelijke gezegde) is, maak je steeds (in je hoofd) een andere zin. Tussen de zinsdelen zet je streepjes.
Slide 5 - Slide
Dus...
Eerst de PV zoeken:
Ik heb dat cadeau aan Greetje gegeven
Daarna WG zoeken
Ik heb dat cadeau aan Greetje gegeven
Ikhebdat cadeauaan Greetjegegeven.
Dat cadeauhebikaan Greetjegegeven.
Aan Greetjehebikdat cadeaugegeven.
Slide 6 - Slide
Zoeken WG +O + LV
Eerst de PV zoeken:
Ik heb dat cadeau aan Greetje gegeven
Daarna WG zoeken
Ik heb dat cadeau aan Greetje gegeven
Onderwerp is Wie heeft gegeven? Wie + wg
LV is Wat heb ik gegeven? b
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Zinsdelen
De zinsdelen zijn dus:
Ik | heb | dat cadeau | aan Greetje | gegeven.
Let op: maak een zinsdeel zo lang mogelijk, maar een plaats en een tijd zijn wel aparte zinsdelen.
Ik / heb / gisteren / dat cadeau / aan Greetje / gegeven
Slide 9 - Slide
Onderwerp
Vraag: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp (ow) is erg belangrijk, het onderwerp geeft namelijk ook de spelling van de persoonsvorm aan.
Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
wie/wat +wg?
Je vult dus in de vraag het wg in.
Slide 10 - Slide
Voorbeelden
Hij is naar de stad gelopen.
wg: is gelopen
wie/wat is gelopen?: antwoord: hij
Vorige week wilden Bart, Kees en Ben naar de winkel gaan.
wg: wilden gaan
wie/wat wilden gaan?: antwoord Bart, Kees en Ben
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Hij /heeft /een voetbal /gevonden.
Wat is de PV in deze zin?
A
hij
B
heeft
C
een voetbal
D
gevonden
Slide 16 - Quiz
Hij /heeft /een voetbal /gevonden.
Wat is de WG in deze zin?
A
hij
B
heeft
C
heeft gevonden
D
gevonden
Slide 17 - Quiz
Hij /heeft /een voetbal /gevonden.
Wat is het onderwerp in deze zin?
A
hij
B
heeft
C
een voetbal
D
gevonden
Slide 18 - Quiz
Hij /heeft /een voetbal /gevonden. Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
A
hij
B
heeft
C
een voetbal
D
gevonden
Slide 19 - Quiz
Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen.
Wat is de PV in deze zin?
A
Bart, Kees en Ben
B
wilden
C
gaan kopen
D
wilden gaan kopen
Slide 20 - Quiz
Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen.
Wat is de WG in deze zin?
A
Bart, Kees en Ben
B
gaan kopen
C
wilden gaan kopen
D
een cadeaubon
Slide 21 - Quiz
Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen.
Wat is het onderwerp in deze zin?
A
Bart, Kees en Ben
B
wilden
C
gaan kopen
D
een cadeaubon
Slide 22 - Quiz
Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen.