Gr. Zinsdelen p.3: ow+wg, 1hv

• Nederlands
• Middelbare school
• Voortgezet speciaal onderwijs
• vmbo b, k
• Leerroute VB
• Leerroute VK
• Leerjaar 1,2

Welkom!

Pak je leesboek.

Verder vandaag:

Herhalen stof paragraaf 3 Grammatica

Aan de slag met LessonUp 

ZINSDELEN

onderwerp van een zin

- het onderwerp van een zin is: wie of wat iets doet

- het onderwerp van een zin kan één woord of meerdere woorden zijn

- het kan op verschillende plekken in een zin staan, maar het staat meestal naast de persoonsvorm

- je kunt het onderwerp van een zin vinden door de vraag te stellen:

wie of wat doet iets?

ZINSDELEN

onderwerp van een zin

BIJVOORBEELD:

Marieke schuift de deuren open.

Vraag: Wie schuift?

Antwoord: Marieke

ZINSDELEN

onderwerp van een zin

BIJVOORBEELD:

In het bos staan veel grote bomen.

Vraag: Wat staan?

Antwoord: veel grote bomen

Bespreken huiswerk

We bespreken de opdracht klassikaal.

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

De klas heeft een talentenjacht georganiseerd.

1. Wie heeft georganiseerd?
2. Wat heeft georganiseerd?

Wat is het onderwerp?

De klas heeft een talentenjacht georganiseerd.
Wie heeft georganiseerd?

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.

1. Wie treden op?
2. Wat treden op?

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Wat is de persoonsvorm?

De bakker vandaag bakt een lekkere taart.

1. De bakker
2. bakt
3. een lekkere taart
4. vandaag

Wat is de persoonsvorm?

Moet jij elke ochtend naar school fietsen?

1. moet
2. fietsen
3. elke ochtend
4. naar school

Wat is de persoonsvorm?
Waarom ben jij boos?

1. Waarom
2. ben
3. jij
4. boos

Wat is het onderwerp?

Marieke en Sourin gaan samen voetballen.

1. Marieke
2. Sourin
3. Marieke en Sourin
4. voetballen

Wat is het onderwerp?

Tom doet nooit de boodschappen.

1. Tom
2. doet
3. nooit
4. de boodschappen

Wat is het onderwerp?

Waarom ga jij niet op tijd naar bed?

1. Waarom
2. ga
3. jij
4. naar bed

Wat is het onderwerp?

Alle leerlingen hebben de toets goed gemaakt.

1. leerlingen
2. alle leerlingen
3. de toets
4. goed

Wat is het onderwerp?

Volgende week heeft Jaimie een boekbespreking.

1. Volgende week
2. Jaimie
3. heeft
4. een boekbespreking

Wat is het ow?
De docent Nederlands is echt heel aardig.

Wat is het ow?
Mijn huiswerk is nu al af.

Wat is het ow?
Zie ik jou morgen weer?

Wat is het ow?
Al scheldend verliet de voetballer het veld.

Wat is het ow?
Ik vind die danser heel erg knap.

Aan de slag

Maak opdracht 2 t/m 4 van Grammatica Paragraaf 3.