a) (Agrarier) Bas heeft zelf een duikboot ... (bouwen).
b) Het bouwplan heeft hij zelf ... (creëren).
c) In de keuken gebruikte hij veel ... (mozaiek).
d) Hij neemt verse ... (mais) mee op zijn reizen.
e) Dat is voor hem erg ... (efficient).
f) Als hij niet meer wil duiken, gaat hij ... (kanoen).