This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Activiteiten aanbieden les 2
Slide 1 - Slide
les agenda
Terugblik vorige les
Behandelen theorie
Opdrachten zelfstandig maken
Laatste 10 minuten gezamenlijke les afsluiting d.m.v. een toets
Heeft iemand nog iets te melden?
Slide 2 - Slide
Hoe observeer je?
Slide 3 - Open question
Wat doe je bij verbaal gedrag observeren
A
kijken naar de lichaamstaal
B
luisteren naar wat iemand zegt
Slide 4 - Quiz
Noem drie hulpmiddelen die je kunt gebruiken bij een observatie
Slide 5 - Open question
Als je gaat observeren maak je van te voren een plan, je werkt dus planmatig
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
Activiteiten aanbieden
Thema 2
Hoofdstuk 4 Methodisch begeleiden bij dagbesteding, paragraaf 4.3
Leerdoel: aan het einde van de ken je de soorten doelen en kun je een SMART doel formuleren.
Slide 7 - Slide
Van hulpvraag naar doel
Het hoofddoel is wat je uiteindelijk wilt bereiken. Dit hoofddoel kan worden opgedeeld in subdoelen en werkdoelen.
Een subdoel is een kleiner onderdeel van het hoofddoel dat je vaak specifieker hebt geformuleerd.
Een werkdoel gebruik je om gericht ergens aan te werken. Het werkdoel is een doel dat je door je inspanningen kunt bereiken.
Slide 8 - Slide
Wat weten jullie al van SMART doelen?
Slide 9 - Mind map
Slide 10 - Slide
Belangrijkste regel
Specifiek zijn
Waarom is meer sporten of meer afvallen geen specifiek doel?
Slide 11 - Slide
Specifiek
Voorkomen dat het doel vaag is.
Wat moet ik doen om dit doel te behalen?
Wat wil je bereiken?
Wie zijn erbij betrokken?
Waar ga je het doel uitvoeren?
Is het een concreet doel?
Waarom wil je dit doel bereiken?
Slide 12 - Slide
Meetbaar
Wanneer weet je of je je doel hebt bereikt? Je doel moet meetbaar zijn. Bij afvallen kun je kiezen voor aantal kilo’s. Bij sporten kun je kiezen voor het aantal sportsessies per week.
Slide 13 - Slide
Acceptabel
Sluit het doel aan bij de opdracht?
Je weet waarom je het doel wilt bereiken
Slide 14 - Slide
Realistisch
Is het doel haalbaar?
Niet te moeilijk en niet te makkelijk
Slide 15 - Slide
Tijdgebonden
Wat is de periode dat het doel gerealiseerd moet zijn?
Wanneer ben je klaar?
Wanneer is het doel behaald?
Slide 16 - Slide
Waarom moeten doelen SMART geformuleerd worden?
Je weet wat je moet doen/ gericht te werk
Je vergroot daarmee de kans dat je het doel behaald
Je kan controleren of je het doel hebt behaald
Zelfvertrouwen op te bouwen (ik kan het!)
Slide 17 - Slide
Voorbeeld SMART doel
Op 25 september 2021 fietst Jan zelfstandig van de dagbesteding naar zijn woonvorm
Slide 18 - Slide
TIPS om doelen smart te formuleren
Niet toepassen:
meer
beter
Wel toepassen:
Ik
kan
Wat zie je of hoor je als je het doel hebt gehaald
Slide 19 - Slide
Op 1 december 2021 weeg ik 65 kilo
A
Wel SMART geformuleerd
B
Niet SMART geformuleerd
Slide 20 - Quiz
Ik wil dat kindje N. tijdens het ontbijt voldoende eet.
A
Wel SMART geformuleerd
B
Niet SMART geformuleerd
Slide 21 - Quiz
Waarom moeten doelen SMART geformuleerd worden?
A
Dat is slimmer
B
Om te checken of ze behaald zijn
C
Het staat mooier
D
Om tussentijds te checken of je de goede dingen doet
Slide 22 - Quiz
Begin situatie vaststellen
Zet de stappen van de methodische cyclus in de juiste volgorde.
SMART Doelen
Evalueren
plan maken
Uitvoeren
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Slide 23 - Drag question
Geef een voorbeeld van een SMART doel
Slide 24 - Open question
Waar staat de afkorting SMART voor?
Slide 25 - Open question
Aan de slag!
Maak de volgende verwerkingsopdrachten in je digitale werkomgeving Dagbesteding MZ: Thema 2, opdracht 1a t/m 2e van 2.4 Methodisch begeleiden van dagbesteding
Let op! Laatste 10 minuten wordt je weer verwacht in de digitale lesomgeving