This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)
Er springt in d... Wasser(o).
waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ
Er springt in das Wasser.
je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)
wann? (=wanneer)
Er steht vor d... Tür(v).
waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV
Er steht vor der Tür.
Er kommt in ein... Stunde (v)
Wanneer komt hij? over een uur dus DATIV
Er kommt in einer Stunde.