Voorzetsels van tijd A1 Thema 7.10

Lezen 
timer
30:00
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen 
timer
30:00

Slide 1 - Slide

Vandaag
Groep 1
Grammatica (zinsvolgorde)
zelfstandig werken
Pauze
ICT
Drama
Pauze
Luisteren
Schrijven
Vandaag
Groep 2
zelfstandig werken
grammatica (vz van tijd)
Pauze
ICT
Drama
Pauze
Schrijven
Luisteren

Slide 2 - Slide

Groep 1


Meedoen
Grammatica
Groep 2


Zelfstandig werken
Disk

Slide 3 - Slide

Wat is een goede zin? 
Wie doet het? --> dit heet 'het onderwerp'
Wat doe ik? --> dit heet 'de persoonsvorm'. 
Wie?
(het onderwerp)  
Werkwoord.
(de persoonsvorm)  

Slide 4 - Slide

Wat is een goede zin? 
Ahmed
Ik
De vrouw
Wij
Wie?
(het onderwerp)  
Werkwoord.
(de persoonsvorm)  
loopt
zie
zit
pakken

Slide 5 - Slide

Wat is een goede zin? 
Ahmed
Ik
De kat
De klok
Wie?
(het onderwerp)  
Werkwoord.
(de persoonsvorm)  
loopt
zie
eet
hangt

Slide 6 - Slide

Wie?
(het onderwerp)  
Werkwoord.
(de persoonsvorm)  
De man
De buurman
Ahmed
Ik
loop/ loopt
zit
pak/ pakt
maak/ maakt

Slide 7 - Drag question

Wat is een goede zin? 
      De man                        pakt                        de koek.
Wie?
(het onderwerp)  
Werkwoord.
(de persoonsvorm)  
wat.
(lijdend voorwerp)  

Slide 8 - Slide

de kaas - de kat - pakt

(Denk aan de hoofdletter en de punt.)

Slide 9 - Open question

eet - de koe - de bloem

Slide 10 - Open question

de soep - de kok - maakt

Slide 11 - Open question

zit - de kip - in de boom

Slide 12 - Open question

de zeep - in de zon - ligt

Slide 13 - Open question

Wat is een goede zin? 
      De man               pakt                het doosje     van de plank.
      Ik                           maak            een deuk        in de auto.
      De klok                hangt                                       aan de muur.
      De vis                   is                                                in de pan.

 


Wie?
(het onderwerp)  
Werkwoord.
(de persoonsvorm)  
wat.
(lijdend voorwerp)  
waar?

Slide 14 - Slide

een noot - eet - bij het vuur - de man

Slide 15 - Open question

op de stoel - moeder - legt - de sok

Slide 16 - Open question

ik - weeg - bij de kassa - de biet

Slide 17 - Open question

Wat is een goede zin? 
     Ik        maak             morgen      de deuk.         
     Ik         zit                  vandaag                              in de bus. 
     Ik        breng            vanmiddag  het pakje     naar huis.     
    
Wie?

Werkwoord.
wat? 
waar?
wanneer? 

Slide 18 - Slide

het doosje - vandaag - ik - leg - op de plank

Slide 19 - Open question

loop - morgen - ik - door de gang-

Slide 20 - Open question

in de winkel - het visje - koop - morgen- ik

Slide 21 - Open question

het boek - de zoon - leest - vanmiddag - op de boot.

Slide 22 - Open question

Klaar!
Zelfstandig werken Lowan of Diglin

Slide 23 - Slide

Groep 2 meedoen
Groep 1 zelfstandig werken

Slide 24 - Slide

A1 Voorzetsels van tijd 

Slide 25 - Slide

Voorzetsels van tijd 
in :         
na:         
om:       
over:      
rond:      
 sinds:    
tijdens:  

Slide 26 - Slide

IN
In de ochtend eet ik ontbijt.
In het weekend kijkt Felix veel televisie 
Ik kom in de avond mee eten.  
Ik ben in 1986 geboren. 

Slide 27 - Slide

NA
Na de les, om 12.00 uur, ga ik boodschappen doen. 
Na  3 jaar kan ik goed Nederlands spreken.
Na 13:15 kunnen wij naar huis gaan.    


Slide 28 - Slide

OM
De les begint om 9 uur.
De trein komt om 15:00.

Slide 29 - Slide

OVER
Over 15 minuut hebben wij pauze.
De trein vertrekt over 5 minuut.

Slide 30 - Slide

ROND
Rond 18.00 uur gaan we eten. 
Ze komt rond 5 uur.

Slide 31 - Slide

SINDS
Sinds 3 jaar woont Luis in Nederland.


Slide 32 - Slide

TIJDENS
Tijdens de avondklok mag je niet naar buiten.
Je mag je telefoon tijdens de les niet gebruiken.

Slide 33 - Slide

van .... tot
De eerste les is van 8.25 tot 9.25 uur. 


Slide 34 - Slide

VOOR
Voor de les begint, kun je even koffie drinken. 


Slide 35 - Slide

... drie jaar woont Daan in Rotterdam.
A
Sinds
B
Op
C
Voor
D
Tijdens

Slide 36 - Quiz

Iedere werkdag begint hij ..... 8.00 uur.
A
om
B
op
C
na
D
tijdens

Slide 37 - Quiz

Van 8.00 uur..... 8.30 uur is er een werkbespreking.
A
Over
B
tot
C
voor
D
na

Slide 38 - Quiz

.... 12.30 uur nemen Daan en zijn collega's pauze
A
Rond
B
Op
C
Voor
D
In

Slide 39 - Quiz

.... een week heeft Daan vakantie.
A
Over
B
Voor
C
Tot
D
Om

Slide 40 - Quiz

Vraag 1
In welk jaar ben je geboren? 

Ik ben geboren .......   

Slide 41 - Slide

Vraag 2 
Hoe laat sta jij op? 

Ik sta ..... 

Slide 42 - Slide

Vraag 3 
Sinds wanneer woon jij in Nederland? 
Ik woon ....... 

Slide 43 - Slide

Vraag 4 
Wanneer doe je boodschappen? 

Ik doe boodschappen ...

Slide 44 - Slide

Vraag 5 
Wanneer is de les Nederlands? 

De les Nederlands is ......

Slide 45 - Slide

Vraag 6 
Wanneer heb je geen les? 

Ik heb geen les .........

Slide 46 - Slide

Vraag 7
Wanneer ga je sporten? 

Ik ga sporten .....

Slide 47 - Slide

Vraag 8
Wanneer maak jij je huiswerk? 

IK maak mijn huiswerk ...........

Slide 48 - Slide

Vraag 9 
Wanneer ben je jarig? 

Ik ben jarig ..............

Slide 49 - Slide

Pauze

Slide 50 - Slide