Les 36 Montag Schreiben oefenmail

Du hast 3 min für:



  • mobiel in je tas
  • iPad/boeken op tafel
  • Deelnemen met klassencode
timer
3:00
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Du hast 3 min für:



  • mobiel in je tas
  • iPad/boeken op tafel
  • Deelnemen met klassencode
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Ziel

  • Am Ende der Stunde weißt du wie du eine Route beschreiben kann.

Slide 3 - Slide

Herhaling: Sprachmittel + Schreiben


Unterwegs

Slide 4 - Slide

Sprachmittel: De weg vragen en de weg wijzen
Vorlesen

Slide 5 - Slide

Sprachmittel: Informatie vragen over openbaar vervoer
Vorlesen

Slide 6 - Slide

Sprachmittel: Informatie vragen en geven over openbaar vervoer
Vorlesen

Slide 7 - Slide

Waar moet je allemaal op letten bij het schrijven van een brief/mail in het Duits?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

In welke zin staat de persoonsvorm niet op de goede plek?
A
Morgens esse ich kein Brot.
B
Mein kleiner Bruder nervt mich.
C
Er weglegt sein Handy.
D
Sie stellt ihre Tasche auf den Boden.

Slide 11 - Quiz

In welke zin staat de persoonsvorm niet op de goede plek?
A
Rede doch nicht so viel!
B
Hast du Lust mitzukommen?
C
Laura, fährst du nach Deutschland?
D
Mit dir zusammen ich will nicht reisen.

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Welke bijzin heeft de juiste zinsvolgorde?
A
Ich denke, dass du hast Recht gehabt.
B
Ich denke, dass du Recht gehabt hast.

Slide 15 - Quiz

Welke bijzin heeft de juiste zinsvolgorde?
A
Ich hoffe, dass du im Mai kommen kannst.
B
Ich hoffe, dass du im Mai kannst kommen.

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Voorzetsel naar
Naar op 3 verschillende manieren vertalen nl.: 
- zu: 
1. Gebruik je bij personen (Ich gehe zur Oma).
2. Bij gebouwen en dingen (Ich gehe zum Bahnhof). 
Let op! Je zegt wel: Ich gehe nach Hause (dit is ook een ding, maar daar gebruik je dus nach).
- nach
1. Bij geografische namen zonder lidwoord (nach Berlin fahren)
2.In vaste combinaties (nach rechts/links /nach unten/oben, nach Hause.
- In:
1. Bij landen met lidwoord (in die Schweiz fahren).
2. Ergens naar binnen gaan (Ins Theater, ins Restaurant)

Slide 18 - Slide

>>> Naar het station gaan =
......................... gehen
A
Nach dem Bahnhof gehen
B
In den Bahnhof gehen
C
Zu dem (zum) Bahnhof gehen

Slide 19 - Quiz

Naar Zwitserland reizen = ...
A
In Schweiz fahren
B
Nach die Schweiz fahren
C
In die Schweiz fahren
D
Zu Schweiz fahren

Slide 20 - Quiz

Naar de bios gaan
A
Im Kino gehen
B
Nach dem Kino gehen
C
Ins Kino gehen
D
Zu dem Kino gehen

Slide 21 - Quiz

Naar Italië
A
Nach Italië
B
In Italien gehen
C
Zu Italien
D
Nach Italien

Slide 22 - Quiz

An die Arbeit!
Was?
Kapitel 3:
Machen: Oefenbrief (E-Mail)
Wie?
individuell, digital
Wie lange?
20 Minuten daarna elkaars werk nakijken
Hilfe?
Benutze die Lernliste auf Seite 128-129 + Sprachmittel auf S. 113
Fertig?
Lernen K3 Schrijftoets
timer
20:00

Slide 23 - Slide

Terugblik op de les
Tevreden
Ontevreden
Verrast
Geleerd
Ontdekt

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide