Betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord

Betrekkelijk voornaamwoord &
Onbepaald voornaamwoord
Lesdoelen: Aan het einde van de les weet je wat een betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord zijn en kun je deze herkennen in de zin. 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Betrekkelijk voornaamwoord &
Onbepaald voornaamwoord
Lesdoelen: Aan het einde van de les weet je wat een betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord zijn en kun je deze herkennen in de zin. 

Slide 1 - Slide

Het betrekkelijk voornaamwoord






Betrekkelijk voornaamwoord = betr. vnw 

Slide 2 - Slide

Het team .... vorig jaar kampioen werd, moet dit jaar genoegen nemen met de vierde plaats.
A
die
B
dat

Slide 3 - Quiz

De vraag... het team gaat trainen, moet snel beantwoord worden.
A
die
B
wie

Slide 4 - Quiz

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden)
dat eerder in de zin genoemd is.

Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.

Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.

De man die in het ziekenuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de man want de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw

Slide 5 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die
  • Dat
  • Wie 
  • Wat


(welke of hetgeen)

Slide 6 - Slide

Voorbeelden

Slide 7 - Slide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (1)
De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 8 - Slide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
'De boom die omgevallen is, rot weg.

Slide 9 - Open question

Antwoord
De boom die omgevallen is, rot weg.

Die = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord dat eerder genoemd is)
De boom = antecedent ("die" zegt iets over de boom)

Slide 10 - Slide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (2)
De burgemeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden. 

Slide 11 - Slide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
De burgemeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden.

Slide 12 - Open question

Antwoord
De burgemeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden. 

Dat = betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar het woord/woorden dat eerder genoemd is)
het voetbalelftal = antecedent (dat zegt iets over het voetbalelftal )

Slide 13 - Slide

Voorbeeld betrekkelijk voornaamwoord (4)
Ik heb tijdens LessonUp mijn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Slide 14 - Slide

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent?:
Ik had tijdens LessonUp mijn best gedaan, wat een verstandige beslissing was.

Slide 15 - Open question

Noem alle betrekkelijke voornaamwoorden

Slide 16 - Open question

Wie en Wat?
Wie -> betr. vnw of vr. vnw?
Betr. vnw --> wie vervangbaar door degene die
Vr. vnw --> bij een (in)directe vraag

Wat? --> betr. vnw of vr. vnw? (Of... onbep. vnw)
Betr. vnw --> wat vervangbaar door datgene wat
Vr. vnw --> bij een (in)directe vraag 

Slide 17 - Slide

Het onbepaald voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord = onbep. vnw 

Slide 18 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kan een persoon of ding zijn. Je kunt het ook zelfstandig gebruiken, dus zonder dat er een zelfstandig naamwoord achter staat.

Alles heb ik voor je over! 

Slide 19 - Slide

Voorbeelden
Heb ik je iets gevraagd?
Alles is nog mogelijk.
Ieder kind krijgt een kans.
Niemand praat met Piet.
Men zegt dat altijd.
Iedereen houdt van chocolade.
Als de zonsondergang rood van kleur is, gaat het regenen, zegt men.

Slide 20 - Slide

Onbepaalde voornaamwoorden
iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat, elk, ieder(een).

Wat = onbep. vnw --> vervangbaar door iets of een beetje

Slide 21 - Slide

Je mag uit elke schaal wat opscheppen.

De/het onbepaalde voornaamwoord(en) uit de zin is/zijn:

A
elke
B
je, elke, wat
C
je, elke
D
elke, wat

Slide 22 - Quiz

Gisteren heeft iemand een boek voor jou gebracht.
onbepaald voornaamwoord =
A
gisteren
B
iemand
C
jou
D
boek

Slide 23 - Quiz

In welke zin staat een onbepaald voornaamwoord?
A
Wie gaat er mee naar het zwembad?
B
Dit cadeau is voor jou.
C
Het cadeau dat ik heb gekregen, vond ik erg mooi.
D
Ik heb niets gekregen voor mijn verjaardag.

Slide 24 - Quiz



Na het kampeerweekend was iedereen uitgeput.

Onbepaald voornaamwoord =
A
Na
B
kampeerweekend
C
was
D
iedereen

Slide 25 - Quiz