H3.3 LEZEN SAMENVATTING TOETSSTOF

Kijk deze slides goed na voor de toets H3.3 LEZEN





Zelfstandig en in stilte aan de slag met de opdrachten. 


1 / 55
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Kijk deze slides goed na voor de toets H3.3 LEZEN





Zelfstandig en in stilte aan de slag met de opdrachten. 


Slide 1 - Slide

Wat is een tekstvorm van een overtuigende tekst?
A
nieuwsbericht
B
songtekst
C
recept
D
recensie

Slide 2 - Quiz

Een voorbeeld van een overtuigende tekst is..
A
Marktplaats advertentie
B
Gedicht
C
Recensie over een film
D
Factuur van de garage

Slide 3 - Quiz

advertorial

Dit is een advertorial.

De reclameboodschap wordt verpakt in een verhaaltje.

Slide 4 - Slide

Advertorial
Advertentie 
in een artikel




Is de informatie in een advertorial betrouwbaar?

Slide 5 - Slide

advertorial
advertentie

Slide 6 - Slide

Wat is een column?

Slide 7 - Slide

column
Een column is een korte tekst van één kolom breed
Vaak is het een grappige anekdote (verhaaltje) over een gebeurtenis in het leven van de columnist.

Soms is het een venijnig(onaardig) stukje over iets of iemand.

Een kleine portretfoto en de naam  van de columnist staan erbij                                                                                                          

Slide 8 - Slide

Wie schrijven columns?
Bekende Nederlanders
Sommige schrijvers beginnen een column op het moment dat ze al beroemd zijn. Er zijn veel cabaretiers  en schrijvers die een column hebben, zoals 'onze' Özcan Akyol. 
Columnisten
Er zijn ook columnschrijvers die juist vooral bekend zijn van hun columns. Hier naast zie je Angela de Jong, zij schrijft voor het AD. Ze recenseert voornamelijk films en series.  
Let op de typische 'ik-ben-een columnistpose"

Slide 9 - Slide

Een recensie, Engelse term review, is een (kritische) bespreking van een boek, film, televisieprogramma, computerspel, toneelvoorstelling, muziekuitvoering, of andere culturele uiting, of een  product of andere dienst (bijv een recensie over een loodgieter die via een website is komen werken bij jou thuis).

Een recensie vind je vaak  in een krant of tijdschrift of op het internet. De persoon die een recensie schrijft, noemt men een recensent. 

Slide 10 - Slide

Recensie in Het Parool
Recensie op jaapleest.nl

Slide 11 - Slide

Maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant, tegenover, ...
Signaalwoorden horen bij:

A
oorzaak/gevolg
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 12 - Quiz

Tekstverband "voorbeeld"
In de tekst wordt een voorbeeld gegeven. Dit voorbeeld herken je aan de volgende signaalwoorden:

  • Bijvoorbeeld/ voorbeeld
  • Stel
  • Zo
  • Zoals

Slide 13 - Slide

Argumenten
Bij een mening geef je een argument.
Een argument is uitleg en ondersteuning bij jouw mening.
Een mening zonder argument is niets waard!

Dus NIET: Ik vind het stom, want ja het is stom...

Je herkent een argument  vaak aan het woord 'want'.

Slide 14 - Slide

 argumenten
De schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening juist is.
Dit doet hij met een argument.
argument= de reden waarom je iets vindt. Hoe beter je argument is,  hoe eerder iemand het met je eens is.

Slide 15 - Slide

tegenstander - tegenargument
Een tegenstander is iemand, die het niet eens is met de mening van een ander en zijn argument is dan een  tegenargument. 
Bijvoorbeeld: Achmet's standpunt over Coronavaccins is , dat het niet verplicht moet worden.
Huseyin vindt, dat het wel verplicht moet worden. Huseyin is dan de tegenstander. 


 omdat je daarmee het aantal besmettingen met ernstige bijwerkingen kan verkleinen 

Slide 16 - Slide

tegenstander - tegenargument
 Achmet's argument is, dat je lichaam voldoende antistoffen aanmaakt tegen het virus.
Huseyin's  argument is dan een tegenargument, want hij vindt 
 dat je daardoor het aantal besmettingen met ernstige bijwerkingen kan verkleinen. 

Slide 17 - Slide

Je kan een argument herkennen aan signaalwoorden. Wat is géén signaalwoord van een argument?
A
Volgens mij
B
Dubbele punt (:)
C
Namelijk
D
Want

Slide 18 - Quiz

Argumenten zijn er om je te overtuigen.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Welke argumenten staan in alinea 3?
A
Een chirurg uit NY speelt een uur voordat hij aan een operatie begint een game om zo zijn fijne motorriek te trainen.
B
Gamen is goed voor je geheugen, intelligentie en je fijne motoriek.

Slide 20 - Quiz

In welke zin staat een argument dat herkenbaar is aan een signaalwoord
A
Ik heb geen zin in het feest; ik ben moe
B
Omdat ik moe ben heb ik geen zin om weg te gaan
C
Ik ben moe
D
Ik ben immers moe.

Slide 21 - Quiz

Het signaalwoord 'bijvoorbeeld' hoort bij het tekstverband
A
voorbeeld
B
reden of argument
C
standpunt of conclusie

Slide 22 - Quiz

Bij een overtuigende tekst wil de schrijver
A
Je informatie geven.
B
Dat je dezelfde mening krijgt als hij.
C
Je uitleggen hoe iets moet.
D
Dat je je vermaakt.

Slide 23 - Quiz

Wat voor soort tekst zie je hier?
A
advertentie
B
instructie
C
strip
D
column

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij:

Oorzaak - Gevolg
A
neem nou
B
eerst
C
bovendien
D
daardoor

Slide 25 - Quiz

Ik heb geen lunch meer, want ik heb al mijn brood al opgegeten.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel

Slide 26 - Quiz

Bij uitleg over cola-fontein: Welk verband geven de signaalwoorden "daardoor" en "hierdoor" aan?

Welk verband geven deze signaalwoorden aan?
A
een reden
B
een oorzaak-gevolg
C
een conclusie

Slide 27 - Quiz

Toch
Daardoor
Want
Om...te
Sleep de tekstverbanden naar de bijpassende signaalwoorden. 
Tegenstellend verband
Oorzakelijk verband
Redengevend verband
Doel - middel

Slide 28 - Drag question

Doel-middel
Voorwaardelijk
om te
met als doel
waarmee
daarmee
als
indien
wanneer
mits
tenzij

Slide 29 - Drag question

Oorzaak of gevolg?
Banen van veel schoonmakers worden bedreigd.
A
oorzaak
B
gevolg

Slide 30 - Quiz

Soms geeft de docent op vrijdag huiswerk voor maandag, waardoor mijn weekend verpest wordt.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel

Slide 31 - Quiz

Om een spelletje te kunnen winnen, moet je veel weten.
Wel verband?
A
Opsomming
B
Doel-middel
C
Oorzaak - gevolg
D
Tegenstelling

Slide 32 - Quiz


Wat is GEEN signaalwoord voor
doel-middel?
A
waarmee
B
even ... als
C
zodat
D
door middel van

Slide 33 - Quiz

Welk tekstverband herken je? Tijdens de les mag je niet appen, daarna, in de pauze, mag dat wel.
A
tijdsvolgorde
B
voorwaarde
C
doel-middel

Slide 34 - Quiz


Wat is GEEN signaalwoord voor
doel-middel?
A
waarmee
B
even ... als
C
via
D
door middel van

Slide 35 - Quiz

Kopieer deze links in een ander tabblad om extra te oefenen met het herkennen van signaalwoorden en tekstverbanden:
https://www.jufmelis.nl/extra/tekstverband-voorbeeld/tekstverband-voorbeeld-1

https://www.jufmelis.nl/extra/Opsomming-of-tegenstelling/opsomming-of-tegenstelling-1

https://www.jufmelis.nl/extra/Signaalwoord-tegenstelling/signaalwoord-tegenstelling-1




Slide 36 - Slide

Kritisch lezen doe je zo:
- Bekijk de bron
- Achterhaal of auteur deskundig is
- Wat zijn meningen?
- Wat zijn feiten? -> Correct?
- Vergelijk info

Slide 37 - Slide

kritisch lezen

1. Is de bron betrouwbaar?

2. Is de schrijver deskundig?

3. Kloppen de feiten? Of zijn   het vooral meningen?

4. Vergelijk de info met andere informatie.

Slide 38 - Slide

Waar let je op bij kritisch lezen?
A
De naam van de auteur.
B
Het jaartal van de tekst.
C
De afbeeldingen in de tekst.
D
Het lettertype.

Slide 39 - Quiz

Wat is niet waar over de hoofdgedachte?
A
het is nooit een vraagzin
B
je noteert dit in 1 zin
C
je kijkt naar hoofd- en bijzaken
D
het is een samenvatting van het onderwerp

Slide 40 - Quiz

wat zet je in de samenvatting?
A
hoofd en bijzaken
B
alleen hoofdzaken
C
alleen bijzaken
D
alle twee niet

Slide 41 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte?
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat.

Slide 42 - Quiz

hoofd- 
en bijzaken

Slide 43 - Slide


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 44 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Als je stage loopt in het vmbo, moet je aan verschillende zaken denken.
B
Hoe een stage in de praktijk ingevuld wordt, verschilt per opleiding.
C
In het vmbo kun je verschillende soorten stages lopen.

Slide 45 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 46 - Quiz

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste gedachte die de schrijver over het onderwerp heeft. Een hoofdgedachte bestaat uit één of twee zinnen.

Slide 47 - Slide

WAT IS EEN CITAAT 
Wat is een citaat/citeren? 
Als je precies zegt/schrijft wat iemand gezegd heeft (= citeren). 

Hoe citeer je? 
Je zet de tekst tussen enkele aanhalingstekens. 
--> voorbeeld: Mevrouw Rondhuis zei: 'citeer deze zin.'
--> 'Ik' , zei Mevrouw Rondhuis, 'citeer wat jij zegt.'

Slide 48 - Slide

Wat is de bedoeling van de citaten in de advertentie?
A
Zo weet de lezer waar de musical over gaat
B
Om de lege stukken op te vullen
C
Om de lezer aan te sporen om naar de musical te gaan
D
Om de lezer te laten weten wat anderen er van vinden

Slide 49 - Quiz

Welke is GEEN citaat?
A
Karin vroeg om nog een glas cola.
B
Karin vroeg: "Mag ik nog een glas cola?"
C
"Mag Karin nog een glas cola?"
D
"Mag ik nog een glas cola?" vroeg Karin.

Slide 50 - Quiz

Wat is de functie van deze alinea?
A
oplossing
B
toelichting
C
uitwerking
D
verklaring

Slide 51 - Quiz

Wat hoort bij elkaar?
Hoofdzaken

Samenvatten
Bijzaken
Functie van een afbeelding bij een tekst
Aanvullende informatie geven
Deelhoofd-gedachtes van iedere alinea
Onderzoeks-vraag, conclusie van onderzoek
Uitleg, voorbeeld, toelichting, instructie

Slide 52 - Drag question

Theorie:
Als je een woord leest dat je niet kent:
  1. Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd
  2. Kijk naar bekende stukjes in het woord
  3. Kijk naar plaatjes bij de tekst
  4. Vraag de betekenis of zoek de betekenis op in het woordenboek 

Slide 53 - Slide

De betekenis van een onbekend woord vinden
  • Zoek in de tekst naar een synoniem. 
  • Zoek in de tekst naar de betekenis van het woord.
  • Zoek in de tekst naar een voorbeeld.
  • Zoek in de tekst naar een tegenstelling.
  • Zoek in het woord dat je niet kent een bekend woorddeel.
  • Zoek (een deel van) het woord op in een (online) woordenboek.

Slide 54 - Slide

Buitenkant 

Alles wat te maken heeft met hoe een tekst er uitziet. 
- titel/ kopje
-deeltitel of tussenkopje
- plaatjes
- alinea
- bron
Dit is verkennend lezen

Slide 55 - Slide