3.3 smeltpunt en kookpunt

3.3. Smeltpunt en kookpunt


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NaskMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.3. Smeltpunt en kookpunt


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
Herhalen vorige les;

Leerdoelen van deze les;

Introductie, instructie en controle vragen over de les;

Vragen maken die horen bij de les.

Slide 2 - Slide

Quiz
Je doet een ijsklontje in een glas limonade.
Wat gebeurt er dan met het ijsklontje?
A
Een ijsklontje gaat afkoelen
B
Een ijsklontje gaat smelten
C
Een ijsklontje gaat stollen
D
Een ijsklontje gaat bevriezen

Slide 3 - Quiz

Quiz
Als het vriest, kan water gaan stollen.
Een ander woord voor stollen van water is?

A
smelten
B
condenseren
C
bevriezen
D
verdampen

Slide 4 - Quiz

Quiz
Mist is waterdamp die in de koudere lucht is gecondenseerd. Voordat de waterdamp condenseerde tot mist, kon je de waterdamp wel of niet  zien?
A
niet, want waterdamp is gas en zie je niet
B
wel, want de fase- overgangen zie je.

Slide 5 - Quiz

introductie
Joeri woont in Den Helder. Hij zet de waterkoker aan. Het water kookt bij 100 graden Celsius. Zijn nicht Demi woont in Vlissingen. Ook bij haar kookt het water bij 100 graden Celsius. Is dat toeval of niet?

Slide 6 - Slide

leerdoelen:
3.3.1 Je kunt uitleggen waarvoor je een thermometer gebruikt.
3.3.2 Je kunt de eenheid van temperatuur noemen.
3.3.3 Je kunt de onderdelen van een vloeistofthermometer benoemen en uitleggen hoe een vloeistofthermometer werkt.
3.3.4 Je kunt beschrijven welke temperatuur het smeltpunt en vriespunt van water hebben.
3.3.5 Je kunt uitleggen waarom het smeltpunt en vriespunt voor water hetzelfde zijn.
3.3.6 Je kunt benoemen welke temperatuur het kookpunt van water is.

Slide 7 - Slide

leerdoelen:
3.3.1 Je kunt uitleggen waarvoor je een thermometer gebruikt.
Thermometers
Soms wil je de temperatuur precies weten. Je gebruikt dan een thermometer. Met een thermometer meet je de temperatuur.
Er zijn verschillende soorten thermometers.


Slide 8 - Slide

leerdoelen:
3.2.1 Je kunt de drie fasen van water benoemen.
Vast
In de winter vriest het. Dan verandert water in ijs. Vloeibaar water wordt een vaste stof. 

IJs is de vaste toestand van water.

Slide 9 - Slide

leerdoelen:
3.2.1 Je kunt de drie fasen van water benoemen.
Gas
Adem je uit in de kou, dan zie je soms een wolkje.
Dat komt doordat er waterdamp in je adem zit.
Waterdamp is water in gasvormige toestand.
Waterdamp kun je niet zien. Maar door de kou verandert de waterdamp in je adem in hele kleine druppeltjes. Die kleine druppeltjes zie je als een wolkje.

Slide 10 - Slide

leerdoelen:
3.2.1 Je kunt de drie fasen van water benoemen.
Drie fasen
Water ken je in drie toestanden: ijs, water en waterdamp. Die verschillende toestanden van water noem je fasen. Er zijn drie fasen:
de vaste fase;


de vloeibare fase;


de gasvormige fase.
Opdracht 1 tot en met 3.

Slide 11 - Slide

Quiz
De vader van Geert strijkt een overhemd. Hij gebruikt een stoomstrijkijzer. Hij hoort dat er iets uit het strijkijzer komt, maar ziet niets.
Wat komt er uit het stoomstrijkijzer?
A
water
B
waterdamp
C
ijs

Slide 12 - Quiz

leerdoelen:
3.2.2 Je kunt beschrijven wat er gebeurt als water bevriest (stolt) of ijs smelt.
Smelten en stollen
Een stof kan veranderen van de ene fase in de andere fase. Je begint met water van 0 °C. Ga je dit water afkoelen, dan wordt het ijs. Als een stof verandert van vloeibaar naar vast, noem je dat stollen.



Bij water noem je stollen ook wel bevriezen.
Als je ijs van 0 °C verwarmt, dan wordt het weer water. Het ijs smelt. 
Veranderen van vast naar vloeibaar noem je smelten.

Slide 13 - Slide

leerdoelen:
3.2.2 Je kunt beschrijven wat er gebeurt als water bevriest (stolt) of ijs smelt.
Fase-overgangen
Smelten en stollen zijn fase-overgangen. Bij een fase-overgang verandert de fase van een stof:
stollen: de stof gaat van vloeibaar naar vast (water wordt ijs);
smelten: de stof gaat van vast naar vloeibaar (ijs wordt water).





Opdracht 4 tot en met 6.

Slide 14 - Slide

Quiz
Je doet een ijsklontje in een glas limonade.
Wat gebeurt er dan met het ijsklontje?
A
het ijsklontje gaat afkoelen
B
het ijsklontje gaat bevriezen
C
het ijsklontje gaat smelten
D
het ijsklontje gaat stollen

Slide 15 - Quiz

leerdoelen:
3.2.3 Je kunt beschrijven wat er gebeurt als water verdampt of condenseert.
3.2.4 Je kunt beschrijven wat stoom is.
Verdampen en condenseren
Als je een natte handdoek op de radiator van de verwarming legt, dan verdampt het water. Het water wordt waterdamp en gaat uit de handdoek. De handdoek wordt droog. Dit veranderen van vloeibaar naar gas noem je verdampen. Waterdamp is een gas. Waterdamp kun je niet zien.
Water verdampt bij elke temperatuur. Maar als het warmer is, verdampt water sneller. Daarom leg je natte spullen op de verwarming om ze sneller te drogen.
Als je water kookt, ontstaat er ook waterdamp. 
De damp van kokend water noem je stoom. 
Waterdamp en stoom kun je niet zien. Maar stoom die afkoelt in de lucht, 
verandert in heel kleine druppeltjes. Die druppeltjes kun je wel zien. 
Je ziet dan een wolkje.


Slide 16 - Slide

leerdoelen:
3.2.3 Je kunt beschrijven wat er gebeurt als water verdampt of condenseert.
3.2.4 Je kunt beschrijven wat stoom is.
Condenseren
Als waterdamp genoeg afkoelt, ontstaat er weer water. Het gas wordt weer een vloeistof. Dit veranderen van gas naar vloeibaar noem je condenseren. De stoom uit de fluitketel condenseert in de lucht. Dat komt doordat de lucht kouder is dan de stoom. Je ziet een wolkje. Dat wolkje bestaat uit heel kleine druppeltjes water.
Soms zie je dat ramen beslaan. 
Er komen heel kleine druppeltjes water op het raam. 
Dat is waterdamp uit de lucht, die condenseert op het koude raam. 
Je kunt er een tekening in maken met je vinger. 

Slide 17 - Slide

leerdoelen:
3.2.3 Je kunt beschrijven wat er gebeurt als water verdampt of condenseert.
3.2.4 Je kunt beschrijven wat stoom is.
Fase-overgangen
In de afbeelding zie je de vier fase-overgangen van water 
nog eens samengevat.
Bij water zeg je meestal niet stollen, maar bevriezen.






Opdracht 7 tot en met 14.


Slide 18 - Slide

Quiz
De fase-overgang van vloeibaar naar gas noem je.......
A
verdampen
B
condenseren

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Aan het werk! NOVA
Wat? 3.2 fasen van water
Opdracht 1 t/m 14
Niet de P-opdrachten!
Waar? In Magister naar leermiddelen Nova Nask. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Kijk het dan na!

timer
1:00

Slide 21 - Slide


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 22 - Open question


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 23 - Open question