Toets B1V grammatica woordsoorten

Benoem de woordsoorten:

Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' =
A
zn
B
hww
C
bn
D
lw
1 / 44
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Benoem de woordsoorten:

Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' =
A
zn
B
hww
C
bn
D
lw

Slide 1 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'lastig' =
A
zn
B
zww
C
bn
D
lw

Slide 2 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?

prijs = ..
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 3 - Quiz

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
bijwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 4 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen = ..
A
vz
B
zn
C
zww
D
hww

Slide 5 - Quiz

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord in onderstaande zin?

'Judith trok een vragend gezicht.'
A
vragend
B
trok
C
gezicht
D
Judith

Slide 6 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft = ..
A
hww
B
zww
C
bn
D
vz

Slide 7 - Quiz

Wat is in deze zin het vragend voornaamwoord?
A
het
B
is
C
wat
D
vragend

Slide 8 - Quiz


A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw

Slide 9 - Quiz


A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
onbepaald vnw

Slide 10 - Quiz

Welk woord hieronder is géén vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Hoe
C
Wat
D
Welk

Slide 11 - Quiz

* Benoem het woord dat met hoofdletters is geschreven.

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

De pen zit IN de etui.
A
bijwoord
B
hulp ww
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Quiz

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

Het groene BANKJE staat op het gras.
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 15 - Quiz

het HEEL groene bankje staat op het gras
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 16 - Quiz

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijwoord
B
zelfst. ww
C
hulp ww
D
voorzetsel

Slide 17 - Quiz

VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 18 - Quiz

Ik kijk uit HET raam.
A
lidwoord
B
zelfstandig nw
C
aanwijzend vnw
D
bijwoord

Slide 19 - Quiz

Het groene bankje staat OP het gras.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
bijwoord
D
onbepaald vnw

Slide 20 - Quiz

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

In de zin 'De trein rijdt SNEL:
snel=
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?
waar = ...
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 23 - Quiz

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

Je =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

Jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.

Mijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.

zijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 27 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jou =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

't =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 31 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

ik =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

'm =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 33 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.
z'n =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 34 - Quiz

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

U=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 35 - Quiz

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

Ons (de tweede) =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 36 - Quiz

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

Ons (de eerste) =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 37 - Quiz

OEFENEN: Benoem het vnw.

WAT vind jij eigenlijk van de opmerking van Jan?

____
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
onbep.vnw

Slide 38 - Quiz

OEFENEN: Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij heeft haar tijdens haar feestje geweldige cadeaus gegeven.' 
A
haar
B
tijdens
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
cadeaus

Slide 39 - Quiz

OEFENEN:
Welk woord is geen voorzetsel?
A
naast
B
voorzichtig
C
vanwege
D
tijdens

Slide 40 - Quiz

OEFENEN:
Morgen krijg je je zakgeld weer.
weer =
A
weer is een bijwoord
B
weer is geen bijwoord

Slide 41 - Quiz

OEFENEN:
Het weer was erg slecht vandaag.
A
erg is een bijwoord
B
erg is geen bijwoord

Slide 42 - Quiz

De journalist weet al welke partij de verkiezen gaat winnen.

Welke = ?
A
Aanwijzend vnw
B
Vragend vnw
C
Onbepaald vnw

Slide 43 - Quiz

Kimber haalt net zulke grapjes uit als Timo.

Zulke = ?
A
Aanwijzend vnw
B
Vragend vnw
C
Onbepaald vnw

Slide 44 - Quiz