1V - persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

1V - grammatica woordsoorten
H3: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

1V - grammatica woordsoorten
H3: persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Grammatica woordsoorten
Zelfstandig naamwoord
- abstract zelfstandig naamwoord
- concreet zelfstandig naamwoord
Lidwoord
- Bepaald lidwoord
- onbepaald lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Slide 2 - Slide

Lesdoel
- Aan het einde van de les weet je wat het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord is.

- Aan het einde van de les kun je het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord vinden in de zin.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 5 - Drag question

Persoonlijk en bezittelijk vnw
Een pers. vnw duidt een persoon of ding aan:
Ik ben verliefd, ze zijn erg mooi, die vriendin van jou.

Een bez. vnw geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
Mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje.

Slide 6 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoord

Slide 7 - Slide

Persoonlijk of bezittelijk?
Sommige woordsoorten (je, haar , ons, jullie, hun) kunnen zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord zijn. Je kunt dan het volgende trucje toepassen: 
- Een pers. vnw kun je vervangen door hij of hem.
- Een bez. vnw kun je vervangen door zijn.

1. Is die kat van jullie ziek? --> Is die kat van hem ziek? jullie = pers vnw.
2. Dat is ons huis. --> Dat is zijn huis.  ons = bez. vnw

Slide 8 - Slide

Wat is het pers. vnw?

Ik kijk televisie met mijn broertje.

Slide 9 - Open question

Wat is het pers. vnw?

Zij geeft mij altijd complimentjes.
A
zij
B
mij
C
zij en mij
D
Er zit geen pers. vnw. in.

Slide 10 - Quiz

Wat is het bez. vnw?
Heb je mijn tas terug gegeven?

Slide 11 - Open question

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
wij
zij (meervoud)
zijn
hun
mijn
onze
jouw

Slide 12 - Drag question

Zij kijkt ons doordringend aan.

ONS:
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw

Slide 13 - Quiz

Ons idee is om een taart te bakken.

ONS:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Benoem het persoonlijk voornaamwoord.
Hebben jullie je boek al terug?
A
jullie
B
je
C
al
D
je boek

Slide 15 - Quiz

Hij ging met haar naar zijn ouders.

Hoe veel pers. vnw zitten erin?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 16 - Quiz

Hij ging met haar naar zijn ouders.

Welke is een bezittelijk vnw?
A
hij
B
haar
C
zijn
D
zijn ouders

Slide 17 - Quiz

Vul in:

Meneer, wilt .... iets drinken?
A
u (pers. vnw)
B
uw (pers. vnw)
C
u (bez. vnw)
D
uw (bez. vnw)

Slide 18 - Quiz

Vul in:

Is dit .... telefoon?
A
jou (pers. vnw)
B
jouw (bez. vnw)
C
jou (bez. vnw)
D
jouw (pers. vnw)

Slide 19 - Quiz

Vul in:

Ja, deze telefoon is van ....
A
jou (pers. vnw)
B
jouw (pers vnw.)
C
jou (bez. vnw)
D
jouw (bez. vnw)

Slide 20 - Quiz

Welke zin is goed?
A
De moeder is van mijn.
B
Het is mijn moeder.
C
Me moeder belt op.
D
Het is mij moeder.

Slide 21 - Quiz

Grammatica woordsoorten
Zelfstandig naamwoord
- abstract zelfstandig naamwoord
- concreet zelfstandig naamwoord
Lidwoord
- Bepaald lidwoord
- onbepaald lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord
- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord



Slide 22 - Slide

Pers. vnw en bez. vnw
Het persoonlijk voornaamwoord geeft een persoon of ding aan. Je kunt het vervangen door hij of hem. Het staat soms achter een zelfstandig naamwoord.
Ze zijn erg lief.

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. Je kunt het vervangen door zijn.
Het is onze dag.

Slide 23 - Slide

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar het juiste persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
wij
zij (meervoud)
zijn
hun
mijn
onze
jouw

Slide 24 - Drag question

Maak een zin waarbij 'jullie' persoonlijk voornaamwoord is.

Slide 25 - Open question

Maak een zin waarbij 'jullie' bezittelijk voornaamwoord is.

Slide 26 - Open question

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

me =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 27 - Quiz

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

Jullie
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Quiz

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.

Jullie
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Quiz

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.

Mijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.

Zijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 31 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jou =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 33 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 34 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

't =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 35 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

ik =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 36 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

'm =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 37 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.
z'n =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 38 - Quiz

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

U=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 39 - Quiz

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

Ons (de eerste) =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 40 - Quiz

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

Ons (de tweede) =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 41 - Quiz

vrijdag 19 februari - 2e uur
Maken: opdr. 3 van blz. 91 (H3 grammatica woordsoorten)

Slide 42 - Slide