Theorie SO 4

Een tekst goed begrijpen
Er zijn veel zaken waar je op kan letten bij een tekst:
-toelichting en voorbeelden
-tijdsverbanden
-betrouwbaarheid van bronnen
-een mening, argumenten en feiten.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Een tekst goed begrijpen
Er zijn veel zaken waar je op kan letten bij een tekst:
-toelichting en voorbeelden
-tijdsverbanden
-betrouwbaarheid van bronnen
-een mening, argumenten en feiten.

Slide 1 - Slide

Hoe herken je een toelichting in een tekst?
A
Aan nummers of puntjes
B
Die volgt in de zinnen waar uitleg bij hoort
C
Aan het tussenkopje
D
Aan de bron

Slide 2 - Quiz

Aan welke woorden herken je een toelichting?
A
Aan signaalwoorden
B
Aan telwoorden
C
Aan Engelse woorden
D
Aan moeilijke woorden

Slide 3 - Quiz

Signaalwoorden van een uitleg zijn:
A
ten eerste/ten tweede/ten slotte
B
allereerst/daarna
C
dat houdt in/ dat wil zeggen/ neem
D
omdat/daardoor/waardoor

Slide 4 - Quiz

Signaalwoorden van een voorbeeld zijn:
A
hier/daar/helemaal
B
tenslotte/eerst/daarna
C
daarom/waardoor/dus
D
bijvoorbeeld/zo/zoals/denk hierbij aan

Slide 5 - Quiz

Waaraan herken je een tijdsverband?
A
Gebeurtenissen die in een bepaalde volgorde staan
B
Hoe lang een tekst duurt als je leest
C
Hoe dik het boek is dat je leest
D
Hoe de alinea's elkaar opvolgen

Slide 6 - Quiz

Wat zijn tekst bronnen?
A
Dat is geld voor schrijvers
B
Dat is waar de tekst vandaan komt
C
Dat zijn bronnen voor schrijvers
D
Dat zijn stukjes tekst

Slide 7 - Quiz

Wat doe je om de betrouwbaarheid van bronnen te beoordelen?
A
Kijken wie de schrijver van het stuk is
B
Bedenk wat het doel van de schrijver is
C
Is de site actueel?
D
Alledrie

Slide 8 - Quiz

Waar vermeld je de bron als je zelf iets schrijft?
A
Bovenaan de tekst
B
In de inleiding van de tekst
C
Onderaan de tekst
D
In de slotalinea

Slide 9 - Quiz

Hoe herken je een mening in een tekst?
A
'Ik denk' of 'ik vind'
B
'Ik wil' of 'ik mag'
C
'Ik mag' of 'ik doe'
D
'Ik ga' of 'ik zie'

Slide 10 - Quiz

Argumenten
-gebruik je om je mening te ondersteunen
-bevat alleen informatie die waar is
-voegt informatie toe, maar herhaalt niet

Slide 11 - Slide