QUIZZ Van begin- naar eindbalans


De grote Beco kerstquizz
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson


De grote Beco kerstquizz

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Een momentopname van de bezittingen en het vermogen.
Een overzicht van de kosten en opbrengsten in een bepaalde periode.
Resultatenrekening
Balans
stroomgrootheden
voorraadgrootheden

Slide 2 - Drag question

This item has no instructions

Stroomgrootheden
(resultatenrekening)
Voorraadgrootheden
(balans)
inkoopkosten
energiekosten
banksaldo
omzet
winst
verlies
huurkosten
afschrijvingskosten
voorraad
debiteuren
leverancierskrediet
hypotheeklening
eigen vermogen
vreemd vermogen
loonkosten
inventaris

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Maak de resultatenrekening compleet.
kosten
januari
2020
opbrengsten
inkoopkosten
1.500
omzet
2.000
rente
250
rente
100
afschrijvingen
500
saldo
saldo
totaal
totaal
2.100
2.250
150

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

kosten
februari
2016
opbrengsten
inkoopprijs verkocht ijs
1.600
omzet
4.000
afschrijving ijscokar
400
rente
160
saldo winst
totaal
totaal
activa
1 februari
2016
passiva
ijscokar
2.000
eigen vermogen
1.200
voorraad ijs
600
lening
1.600
banksaldo
600
crediteuren
400
totaal
3.200
totaal
3.200
activa
1 maart
2016
passiva
ijscokar
eigen vermogen
voorraad ijs
lening
1.500
banksaldo
crediteuren
100
totaal
totaal
Van de winst blijft 200 in het eigen bedrijf.
1.600
1.400
600
4000
3000
1.840
800

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

antwoorden
winst = opbrengsten - kosten = 4.000 - 1.600 - 400 - 160 = 1.840
banksaldo = 600 + 4.000 - 1.600 - 160 - 100 - 300 - 1.640 = 800

berekening eigen vermogen op twee manieren:
Eigen vermogen = 1.200 + 200 = 1.400
Eigen vermogen = 3.000 - 1.500 - 100 = 1.400

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

De winst die wordt berekend in de resultatenbegroting wordt aan het einde van het jaar toegevoegd op de balans aan de rekening ........?
A
pand
B
eigen vermogen
C
kas
D
bank

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kun het het EV
op de eindbalans uitrekenen?
A
EV begin +/- bezittingen +/- schulden
B
EV begin +/- bezittingen +/- resultaat
C
EV begin +/_ prive +/- resultaat
D
EV begin +/- schulden +/- prive

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Als je aandelen van een bedrijf hebt (bv of nv) mag je meebeslissen in de aandeelhoudersvergadering.
A
juist
B
dat hangt van de stemming af
C
neen, natuurlijk niet de directie beslist
D
alleen bij betaalde aandelen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welke ondernemingsvorm heeft altijd maar één eigenaar?
A
eenmanszaak
B
vof
C
bv
D
nv

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Kan een eenmanszaak personeel in dienst hebben?
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Bedrijven waarvan de aandelen beursgenoteerd zijn, hebben altijd de rechtsvorm
A
eenmanszaak
B
vof
C
bv
D
nv

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Als een vof failliet gaat, kunnen de schuldeisers beslag leggen op het privé vermogen (zoals een huis).
A
ja
B
nee
C
misschien
D
geen idee

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Betaalt een vof vennootschapsbelasting?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een verschil tussen een stichting en een bv?
A
Een stichting heeft geen doel, een bv wel.
B
Het doel van een bv is meestal (maximale) winst, het doel van een stichting is niet-commercieel.
C
Een bv is geen rechtspersoon, een stichting is dat wel.
D
Een stichting is geen rechtspersoon, een bv is dat wel.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Heb jij liever 2% rente s.i. per kwartaal of 8% s.i. per jaar
A
2% per kwartaal
B
maakt me niet uit
C
8% per jaar

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Welke stelling is goed of fout?
I. Aandelen en obligaties zijn eigendomsbewijzen: dit betekent dat de bezitter ervan voor een deel(tje) eigenaar is van de NV.
II. De waarde die op een obligatie gedrukt staat noemen we de nominale waarde.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

De commerciële kostprijs is € 240,-
De winstopslag is 40% van de kostprijs.
Wat is de verkoopprijs?
A
€ 96,-
B
€ 140,-
C
€ 336,-
D
€ 400,-

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Een resultatenrekening of winst & verliesrekening geeft inzicht in:
A
Ontvangsten en uitgaven
B
Opbrengsten en kosten
C
Bezittingen en vermogen

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Bedrijf X betaalt op 1 januari de huur van €12.000 per jaar voor een jaar vooruit. Op 1 april staat er op de balans
A
nog te betalen huur: €9.000
B
nog te ontvangen huur: €9.000
C
vooruitbetaalde huur: €12.000
D
Vooruitbetaalde huur: €9.000

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

De koper van een call optie heeft het recht om in de toekomst aandelen te verkopen tegen een vooraf afgesproken prijs.
A
De bewering is juist
B
De bewering is onjuist

Slide 21 - Quiz

De koper van een call optie heeft het recht om in de toekomst aandelen te KOPEN tegen een vooraf afgesproken prijs.
Welke begrippen horen bij de marketingmix
A
product, plaats, prijs,personeel
B
effectuation, causation
C
product, plaats, prijs, promotie
D
affordable loss, crazy quilt, pilot in the plane

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat zou geen goede reden zijn om van een Rekening-Courantkrediet gebruik te maken
A
als je weinig EV hebt en geen keuze tot ander leningen
B
andere lening terug te betalen
C
om als bedrijf seizoens-pieken te overbruggen dus voor korte termijn
D
anticipatiekrediet voor bedrijven die willen groeien als ze in de toekomst aandelen uitgeven

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas goederen gekocht voor € 1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Door de coronacrisis is de liquiditeit van restaurants, sportscholen en kledingzaken verbeterd.
A
juist
B
onjuist
C
daar kun je nog nog niets over zeggen
D
dit is alleen bij de kledingzaken het geval

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Bedrijf X betaalt de huur van €12.000 per jaar op 31 december achteraf. Op de winst en verliesrekening van het laatste kwartaal staat:
A
Huurkosten: €3.000
B
huurkosten: €12.000
C
huuruitgaven: €12.000
D
achteraf betaalde huur:€12.000

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Vaste activa bestaat onder andere uit:
A
Gebouw en Inventaris
B
Gebouw en Hypothecaire lening
C
Inventaris en Debiteuren
D
Voorraad goederen en Debiteuren

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is GEEN kostprijsverhogende belasting?
A
Motorrijtuigenbelasting
B
Belasting toegevoegde waarde (btw)
C
Milieuheffing
D
Invoerrechten

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Als een bedrijf afschrijvingskosten heeft zal er iets veranderen op ...
A
de balans
B
de resultatenrekening
C
zowel de balans als de resultatenrekening
D
niets

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Je betaalt het telefoonabonnement vooruit.
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Kosten en uitgaven

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Welke balansmutaties vinden er plaats?
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor € 14.200. De inkoopwaarde is € 9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren -14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Welke ontvangsten zijn geen opbrengsten?
A
Debiteuren die betalen
B
Contante verkopen
C
Verkopen op rekening
D
Ontvangen huurbetalingen

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

In navolging van Ryanair biedt ook Atlas Blue zogenaamde kale vliegreizen zonder voedsel en gratis drank aan. Op welk instrument van de marketingmix heeft deze beslissing betrekking?
A
prijs
B
product
C
plaats
D
promotie

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Je betaalt een crediteur
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Kosten en uitgaven

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

En de winnaar is ....?

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Kom je prijs 
maar halen!

Slide 36 - Slide

This item has no instructions