stepping stones klas 2 flex wordorder h 3

Wordorder h 3
Grammar 5 wordorder and adjectives
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wordorder h 3
Grammar 5 wordorder and adjectives

Slide 1 - Slide

How? What?
In een normale zin in het Engels hebben de woorden een vaste volgorde.
Voorbeeld: wie, doet wat, waar, wanneer?
My sister - cycled - to school - yesterday.
Dit is voor Nederlanders niet vanzelf sprekend
Mijn zus fietste gisteren naar school.

Slide 2 - Slide

Bijwoorden van frequentie / tijd
Grammar 8
Bijwoorden van tijd geven aan hoe vaak iets wel of niet gebeurt.
Ze staan voor het werkwoord. ( always, often, sometimes,never )
Zie bladzijde 145 tekstboek/werkboek
Behalve als er een vorm van to be in de zin staat. Dan staan ze erachter:
He is often late for work.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Bepalingen van plaats en tijd
Bepalingen van plaats en tijd staan meestal achteraan in de zin.
Je kunt een tijdbepaling ook vooraan in de zin plaatsen, maar niet in vragende zinnen!!!!
Plaats komt altijd voor tijd!
I saw my teacher in the gym yesterday.
Yesterday I saw my teacer in the gym.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Adverbs of frequency

Slide 7 - Mind map

So....................
1. Onderwerp
2. Werkwoordelijk gezegde
3. Controleer of er een bijwoord van frequentie is!!!
4. Lijdend voorwerp
5. Plaats
6. Tijd

Slide 8 - Slide

Waar hoort het bijwoord always ?
He is late for school.

A
He is always late for school.
B
He always is late for school.
C
Always he is late for school.
D
He is late for school always.

Slide 9 - Quiz

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 10 - Drag question

wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 11 - Drag question

Klopt de zin?
I do my homework in the evening in my room.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Wordorder
Welke zin is juist ?
A
He bought a car yesterday in London.
B
He bought a car in London yesterday.
C
Yesterday he bought a car in London.
D
Yesterday in London he bought a car.

Slide 13 - Quiz

Onderwerp
Werk
woord
Lijdend 
voorwerp
Plaats
Tijd
I
walk
my dog
in the park
at night 

Slide 14 - Drag question

And now what????
Start Stepping Stones online op.
- Theme 3
- Slim stampen: extra oefenen 
   Grammar 5
- maken wb oef. 33 b, oef 34 ,oef 35 a 
  en b

Slide 15 - Slide