Afleidingen

Auto-ongeluk, megaveel, keelpijn, geërgerd, paddenstoel
A
afleidingen
B
samenstellingen
C
grondwoorden
D
afleidingen en samenstellingen
1 / 38
next
Slide 1: Quiz
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Auto-ongeluk, megaveel, keelpijn, geërgerd, paddenstoel
A
afleidingen
B
samenstellingen
C
grondwoorden
D
afleidingen en samenstellingen

Slide 1 - Quiz

tegen =
A
on
B
in
C
anti
D
inter

Slide 2 - Quiz

Ze gebruikt veel middelen tegen bacteriën = ………… middelen

Slide 3 - Open question

voor =
A
pre
B
post
C
her
D
de

Slide 4 - Quiz

Deze audities dienen om de beste tien kandidaten te selecteren voor de finale. Het is een

Slide 5 - Open question

zoals =
A
baar
B
achtig
C
zaam

Slide 6 - Quiz

Hij is wel al 26 jaar, maar hij doet nog steeds zoals een kind als hij zijn zin niet krijgt. Hij is nogal

Slide 7 - Open question

iemand die iets doet =
A
rijk
B
ab
C
aar

Slide 8 - Quiz

Hij houdt nogal van postzegels, hij is een

Slide 9 - Open question

vol van =
A
rijk
B
multi
C
auto

Slide 10 - Quiz

Er zitten veel eiwitten in dat drankje, het is

Slide 11 - Open question

vanzelf =
A
tele
B
homo
C
auto

Slide 12 - Quiz

Het geweer herlaadt vanzelf, het is

Slide 13 - Open question

tussen =
A
tele
B
inter
C
in

Slide 14 - Quiz

De wedstrijd wordt gespeeld tussen verschillende landen, het is een

Slide 15 - Open question

gelijksoortig =
A
hetero
B
homo
C
poly

Slide 16 - Quiz

Er bestaan woorden die hetzelfde worden geschreven of uitgesproken maar die een andere betekenis hebben (bv. noch en nog), het zijn

Slide 17 - Open question

veel =
A
poly
B
rijk
C
multi

Slide 18 - Quiz

Eén zo’n drankje bevat meerdere vitamines, het bevat

Slide 19 - Open question

niet =
A
on
B
in
C
a
D
her

Slide 20 - Quiz

Hij kan het niet, hij is

Slide 21 - Open question

Hij is niet erg sociaal, hij is

Slide 22 - Open question

Wat ze doet is niet wettelijk, het is

Slide 23 - Open question

Wat hij denkt is niet logisch, het is ... (met ir, il of in)

Slide 24 - Open question

Er is hier echt geen orde, het is één grote

Slide 25 - Open question

oud, eerder =
A
ultra
B
non
C
ex

Slide 26 - Quiz

Dat is een oude leerling van mij, het is mijn

Slide 27 - Open question

na =
A
post
B
non
C
pre

Slide 28 - Quiz

Later als corona gedaan is, in het ...., zullen we lachen om de maatregelen.

Slide 29 - Open question

zonder =
A
ex
B
loos
C
des
D
ab

Slide 30 - Quiz

Ze kan geen kinderen krijgen, ze blijft

Slide 31 - Open question

geen =
A
eco
B
wan
C
des

Slide 32 - Quiz

Wat je leest op Facebook is geen echte informatie, het is vaak

Slide 33 - Open question

milieu =
A
eco
B
hyper
C
logie
D
tele

Slide 34 - Quiz

Dit waspoeder is goed voor het milieu, het heeft een

Slide 35 - Open question

Welke twee voor- of achtervoegsels betekenen hetzelfde?
A
in en mis
B
a en pre
C
a en in
D
a en mis

Slide 36 - Quiz

Welke twee voor- of achtervoegsels betekenen hetzelfde?
A
hyper en logie
B
hyper en ultra
C
ultra en inter
D
inter en logie

Slide 37 - Quiz

Welke twee voor- of achtervoegsels betekenen hetzelfde?
A
micro en multi
B
multi en her
C
multi en rijk
D
her en micro

Slide 38 - Quiz