1 HV U4 Apprendre 1 t/m 10

Bonjour tout le monde!
Tu habites où?
1 / 16
next
Slide 1: Slide
fraMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Bonjour tout le monde!
Tu habites où?

Slide 1 - Slide

Selectie uit Apprendre 1 & 2 (zn & ww)>
overhoor jezelf even

le coin
la chose
l'escalier(m)
monter
le lit
la cuisine
l'ascenseur
habiter
le supermarché
la salle de bains
l'arrêt de bus (m)
chercher
le centre-ville
la voiture
l'étage (m)
passer
le meuble
la fenêtre
l'armoire (v)
ALLER
le magasin
la chaise
l'entrée (v)
avoir/être

Slide 2 - Slide

WAT IS DE BETEKENIS VAN HET WERKWOORD "GAAN"?
A
avoir
B
aller
C
habiter
D
être

Slide 3 - Quiz

BEKIJK DE 2 FILMPJES op de volgende sheets
* werkwoord ALLER (alle vormen op een rij)
* hoe maak je een futur proche/ toekomende tijd met ALLER?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Slide 6 - Link

Je neemt je WB en kijkt nu goed na
exercice 8A:  1.Ik ga lopend naar school & 
Wij gaan met de bus naar school
2. X
3. tu vas où? (zin 1)  / il va toujours en vacances ( zin 5)
ils vont à la piscine (zin 2) / elles vont au même collège (zin 6)
on va au centre-ville ( zin 3)/ je vais  ( zin 7)
nous allons à Bordeaux (zin 4)/ faire du hockey?(zin 8)

Slide 7 - Slide

Nakijken van ex. 8B-8C-8D
8b: vous allez- il va- tu vas- elles vont- je vais - nous allons
8c: je vais - nous allons OF on va - vous allez - tu vas- 
vous allez - Tom va - Azie et Enzo vont
8d: (1)je vais à l'aéroport/ je vais à l'école
(2)nous allons en Amérique / nous allons au supermarché
(3)je vais à la piscine 
(4) Il va à l'hôpital

Slide 8 - Slide

nakijken oefening 8E (vertaal de zinnen in je hoofd ook van Frans naar Nederlands)
1. Elle travaille 
2. Vous cherchez
3. Tu passes
4. nous avons
5. monsieur Picard habite
6. On a (nous avons)
7. les enfants sont

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

PAK JE TELEFOON/ prenez ton portable
Je scant de QR code op pagina 121 bij oefening 11.
Luister het Franse alfabet 2x.
de eerste keer let je vooral op de verschillen met de Nederlandse uitspraak.
de tweede keer focus je op de letters van jouw eigen voornaam.

Slide 11 - Slide

SPREEKOPDRACHT THUIS/in de klas
GEEF IN HET FRANS MET EEN ZINNETJE ANTWOORD OP DE VOLGENDE 5 VRAGEN:
COMMENT TU T'APPELLES?
QUEL ÂGE AS-TU?
TU HABITES OÙ?
C'EST QUEL JOUR AUJOURD'HUI?
TU AIMES LE COLLÈGE?

Slide 12 - Slide

Wat betekent de ontkenning ne...pas?
A
geen
B
niet
C
nooit
D
niet meer

Slide 13 - Quiz

La négation> niet (geen)
  • EXEMPLES:
  • Je ne suis pas une fille   
  • Tu n'écoutes pas            
  • Je n'ai pas mangé.              
  • Louis n'est pas  là ? 
  • Il ne va pas dormir.    
  • Ne = voor p.v.
  • Pas = achter p.v.

Slide 14 - Slide

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?
A
Ce n'est pas
B
Ce ne est pas
C
C'est ne pas
D
C'n'est pas

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide