Oefentoets 2 hoofdstuk 3 Interbellum

Oefentoets 2 hoofdstuk 3 Interbellum
1 / 33
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Oefentoets 2 hoofdstuk 3 Interbellum

Slide 1 - Slide

Oefentoets
Neem de tijd om een vraag te maken. 
Heb je een vraag fout? Zoek dan uit wat er fout is! 
Kom je er niet uit? Vraag een klasgenoot of je docent. 
Succes! 

Slide 2 - Slide

Wat stond NIET in het verdrag van Versailles?
A
Duitsland moet zijn leger verkleinen
B
Duitsland moet herstelbetalingen doen
C
Duitsland moet zijn naam veranderen
D
Duitsland moet koloniën afstaan

Slide 3 - Quiz

Wat is de juiste omschrijving van totalitaire staat?
A
Een staat waarin inwoners worden beschermd tegen de staat
B
Een staat waarin het leven van de inwoners volledig wordt beheerst door de staat
C
Een staat waarin inwoners leven kunnen in volledige vrijheid
D
Een staat waarin het leven van de inwoners deels wordt bepaald door de regering

Slide 4 - Quiz

Wie is dit en waar is hij de leider van?
A
Anton Mussert en de NSB
B
Hendrik Colijn en de ARP
C
Hendrik Colijn en de NSDAP
D
Josef Stalin en de CPN

Slide 5 - Quiz

Na de Eerste Wereldoorlog verloren veel Duitse burgers het vertrouwen in hun regering. Kies de antwoorden die uitleggen hoe dat komt.
A
De regering had het voor Duitsland vernederende Verdrag van Versailles getekend. Veel Duitse burgers waren daar kwaad om.
B
De regering legde de bevolking erg strenge wetten op. Toen Duitsland nog een keizer had, had de bevolking veel meer vrijheid.
C
De regering had de Republiek van Weimar veroverd. Dat was volgens veel Duitsers onverstandig, omdat het waarschijnlijk tot wraak van de geallieerden zou leiden.
D
De regering nam weinig effectieve maatregelen tegen de economische crisis.

Slide 6 - Quiz

Welk begrip past het beste bij de afbeelding?
A
Antisemitisme
B
Rassenleer
C
Dictatuur
D
Gelijkschakeling

Slide 7 - Quiz

Wie kregen de schuld van de Rijksdagbrand?
A
De Joden
B
De democraten
C
De nazi's
D
De communisten

Slide 8 - Quiz

Vraag: Welke drie opvattingen horen bij de ideeën van nationaalsocialisten in Duitsland in de jaren dertig? 
Verplaats de juiste letters naar het vak. 
Ideeën van nationaalsocialisten
geen ideeën van nationaal socialisten
De pers moet onder censuur worden geplaatst.
De socialistische arbeiders moeten meer inspraak krijgen in de politiek.
Er moeten gelijke rechten komen voor mannen en vrouwen.
Er moet worden samengewerkt met communistische jeugdorganisaties.
Het grondgebied moet worden uitgebreid.
Het leger moet worden herbewapend.

Slide 9 - Drag question

Wat hield de aanpassingspolitiek van Colijn in?
A
De uitkeringen verhogen en veel geld uitgeven
B
De uitkeringen bevriezen en bezuinigen
C
Veel geld lenen bij de bank en uitkeringen verhogen
D
Er op los bezuinigen en de uitkeringen verlagen

Slide 10 - Quiz

Wanneer was het Interbellum?
A
1914 - 1940
B
1914 - 1945
C
1918 - 1939
D
1919 - 1940

Slide 11 - Quiz

Lees de bron.
Welke zin is juist?
A
alle inwoners van Duitsland waren blij met deze wetten want nu wisten ze precies waar ze aan toe waren
B
deze wetten staan bekend als de Neurenberger wetten van 1935
C
deze wetten zijn gemaakt om de integratie van de mensen in Duitsland te bevorderen
D
Dit stond in de grondwet van de Weimar-Republiek

Slide 12 - Quiz

Wat hield de machtigingswet in?
A
Dat Hitler nu mocht regeren zonder parlement
B
Dat Hitler nu het hoofd was van de regering
C
Dat Hitler partijleider werd van de NSDAP
D
Dat Hitler hoofd van het leger werd

Slide 13 - Quiz

1919
1924
1929
1933
1938
Duitsland kreeg de schuld  vanWOI
Economische groei in Duitsland
Hitler komt aan de macht.
Beurskrach
Kristallnacht.

Slide 14 - Drag question

Wat is de boodschap van deze
spotprent?
(voor de buigende mensen staat
"democratische leiders zonder ruggengraat")
A
De tekenaar bespot Hitler, hij zou een clown zijn.
B
De tekenaar bespot Engeland en Frankrijk omdat ze toestaan dat Hitler steeds meer zijn gang gaat.
C
De tekenaar bespot Hitler voor het nemen van grotere stappen dat hij eigenlijk aankan.
D
De tekenaar bespot Engeland en Frankrijk omdat ze toestaan dat Hitler over hen heenloopt.

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN onderdeel van de aanpassingspolitiek?
A
werkverschaffings-projecten
B
NSB
C
Steun/ uitkeringen worden gekort
D
Stempelen

Slide 16 - Quiz

Hersenspoelen, dwang om bepaalde opvattingen te hebben is:
A
gelijkschakeling
B
propaganda
C
indoctrinatie
D
censuur

Slide 17 - Quiz

Vooraf controleren van de pers is:
A
Gelijkschakeling
B
Indoctrinatie
C
propaganda
D
censuur

Slide 18 - Quiz

De periode van 1918-1939 wordt ook wel het 'interbellum'. Wat zou interbellum beteken?
A
Na de oorlog
B
Tussen de oorlogen
C
Oorlogsvrij
D
Voor de oorlog

Slide 19 - Quiz


Gebruik de bron
→Waarom is deze afbeelding een voorbeeld van propaganda? Kies het juiste antwoord.

A
Je ziet allemaal hakenkruizen op de tekening. Blijkbaar was Hitler aan de macht toen deze afbeelding werd gemaakt. Dat is propaganda: aan de macht zijn.
B
Hitler ziet er stoer uit op deze afbeelding. Hij is niet bang, hij laat zien dat hij zijn volk zal leiden. Het is dus reclame voor Hitler, en dat is wat propaganda is: politieke reclame.
C
Je ziet op de tekening dat de zon schijnt. Dat betekent dat het goed gaat met de mensen. Als het goed gaat met mensen, zijn ze heel erg propaganda.
D
Hij heeft een heel leger bij zich, dat staat achter hem. Waarschijnlijk gaat hij iedereen die het niet met hem eens is, heel hard aanpakken. En dat is wat propaganda is: je tegenstanders uitschakelen.

Slide 20 - Quiz

De NSB werd in Nederland een grote politieke partij
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quiz

Welk begrip past het beste bij de foto?
A
Gelijkschakeling
B
Antisemitisme
C
Indoctrinatie
D
Economische crisis

Slide 22 - Quiz

Wie was de leider van de NSB?
A
Hendrik Colijn
B
Abraham Kuyper
C
Adolf Hitler
D
Anton Mussert

Slide 23 - Quiz

Uit welk jaar kan dit verkiezingsaffiche geweest zijn?

A
1935
B
1926
C
1930
D
1939

Slide 24 - Quiz

Wat is een gevolg van de Neurenberger Wetten?
A
Joden raakten hun burgerrechten kwijt
B
Joden mochten niet meer met niet-Joden trouwen
C
A en B zijn allebei goed
D
Beiden zijn fout

Slide 25 - Quiz


Welk begrip wordt bedoeld?
A
antisemitisme
B
militarisme
C
persoonsverheerlijking
D
nationalisme

Slide 26 - Quiz

Wat is geen kenmerk van een totalitaire staat?
A
Tegenstanders worden opgesloten in strafkampen.
B
Journalisten mogen kritiek uiten op de overheid.
C
Er is een dictator aan de macht.
D
Op school leren kinderen over de staatsideologie. (Communisme of nationaalsocialisme)

Slide 27 - Quiz

Alle media controleren en alleen maar goed nieuws over jezelf of eigen partij laten horen, welk begrip?
A
Gelijkschakeling
B
Censuur
C
Propaganda
D
Rechtstaat

Slide 28 - Quiz

Waarom treden Frankrijk en Engeland niet op tegen Hitler?
A
Ze vinden Hitler wel aardig
B
Hitler is hun bondgenoot
C
Ze willen geen nieuwe oorlog
D
Ze hebben niks door

Slide 29 - Quiz

Koppel de juisten aan elkaar
Weimar-Republiek
Beurskrach
Nazi-ideeen zijn overal
Hitler is de grote leider
Rassenleer
Zwarte Donderdag
Indoctrinatie
Arische ras
Duitsland na WOI
Persoonsverheerlijking

Slide 30 - Drag question

Wie is dit en waar is hij de leider van?
A
Hendrik Colijn en de NSDAP
B
Adolf Hitler en de NSB
C
Anton Mussert en de ARP
D
Anton Mussert en de NSB

Slide 31 - Quiz

Wie wilden de nazi's nog meer uit de weg ruimen?
A
Het Arische ras en homo's
B
Homo's, zigeuners en gehandicapten
C
Homo's, zigeuners en het Arische ras
D
Slavische volkeren, het Arische ras en gehandicapten

Slide 32 - Quiz

En nu?
Leren voor de toets, tips: 
Lees paragraaf 3.1 tm 3.4 nogmaals. 
Bestudeer de begrippen, personen en de tijdbalk van paragraaf 3.5. 
Maak een samenvatting of mindmap van paragraaf 3.1 tm 3.5.
Check of je de leerdoelen onder de knie hebt, zet ze in de vragende vorm en geef antwoord. 
Doe lessen in Lesson-Up nogmaals.
Bekijk de filmpjes uit de studiewijzer. 

Slide 33 - Slide