This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Quiz Interbellum
Slide 1 - Slide
Hoe noemen we de beurskrach ook wel?
A
Rode zaterdag
B
Paarse vrijdag
C
Zwarte donderdag
D
Gele dinsdag
Slide 2 - Quiz
Hoe is de economische situatie in 1925 in Duitsland?
A
Nog steeds een zwakke economie
B
Duitsland is de economische wereldmacht
C
Duitse economie bloeit op en Berlijn is de place to be
D
De Duitse economie is nog zwakker geworden dan in 1923
Slide 3 - Quiz
Welke zinnen over het Nederlands interbellum zijn juist? 1 De economische crisis in de VS sloeg over naar Nederland. 2 De radio was tijdens het interbellum niet verzuild. 3 De totalitaire partijen zoals de NSB in Nederland kregen relatief weinig aanhangers. 4 In 1936 werd Hendrik Colijn minister-president. 5 Colijn kwam met de aanpassingspolitiek
A
1, 3 en 5
B
1, 3 en 4
C
2, 3 en 5
D
3, 4 en 5
Slide 4 - Quiz
In welk jaar krijgt Hitler de volledige macht over Duitsland?
A
1929
B
1931
C
1933
D
1934
Slide 5 - Quiz
Er voor zorgen dat iedereen dezelfde ideeën krijgt.
A
Hitlerjugend
B
Gelijkschakeling
C
Rassenleer
D
Gelijkheid
Slide 6 - Quiz
De nationaal socialisten vonden het Verdrag van Versailles zeer rechtvaardig voor Duitsland
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
Gelijk na de Eerste Wereldoorlog werd er een nieuwe Duitse regering gevormd. Onder welke naam?
A
Het Duitse Rijk
B
Republiek van Versailles
C
Republiek van Weimar
D
Duitsland
Slide 8 - Quiz
Welk jaartal past het best bij de afbeelding?
A
1920
B
1930
C
1910
D
1940
Slide 9 - Quiz
Wat gebeurt er als geld bijgedrukt wordt?
A
De waarde van geld daalt
B
De waarde van geld stijgt
Slide 10 - Quiz
Uit welk jaar kan dit verkiezingsaffiche geweest zijn?
A
1935
B
1926
C
1930
D
1939
Slide 11 - Quiz
Kies de juiste boodschap van deze affiche (zie hiernaast):
A
Nederlanders moeten op de NSB stemmen.
B
Nederlanders moeten op nationaalsocialisten of communisten stemmen.
C
Nederlanders moeten niet op totalitaire partijen stemmen.
D
Nederlanders moeten op een democratische partij stemmen.
Slide 12 - Quiz
Chronologievraag: Sleep de gebeurtenissen van vroeger naar later.
Vroeger
Later
Verdrag van Versailles
Machtsovername door Adolf Hitler.
Kristallnacht
Beurskrach in de Verenigde Staten.
Duitsland krijgt als naam de Weimar-Republiek
Slide 13 - Drag question
→Welke uitspraak past bij de ideeën van Hitler?
A
De parlementaire democratie is een slechte vorm van bestuur
B
Godsdienst moet de basis van de politiek zijn.
C
Iedereen is gelijk
D
Man en vrouw zijn in de maatschappij gelijk aan elkaar.
Slide 14 - Quiz
Wat is een planeconomie?
A
Economisch systeem waarbij de regering de productie bepaald.
B
Economische plannen die in 5 jaar moesten gebeuren.
C
Een economisch systeem wat door een tsaar werd opgesteld.
D
Een economie met veel goede plannen.
Slide 15 - Quiz
Vraag: Welke zinnen zijn kenmerken van totalitaire samenlevingen?
Sleep de juiste antwoorden in het vak.
Totalitaire samenleving
Geen kenmerk
De bevolking leeft in angst.
Er is censuur.
Er is een eerlijke rechtspraak
Er zijn vrije verkiezingen.
De kranten mogen schrijven wat ze willen.
Propaganda wordt zo veel mogelijk voorkomen.
Eén persoon heeft alle macht.
Slide 16 - Drag question
Gebruik de bron
→Waarom is deze afbeelding een voorbeeld van propaganda? Kies het juiste antwoord.
A
Je ziet allemaal hakenkruizen op de tekening. Blijkbaar was Hitler aan de macht toen deze afbeelding werd gemaakt. Dat is propaganda: aan de macht zijn.
B
Hitler ziet er stoer uit op deze afbeelding. Hij is niet bang, hij laat zien dat hij zijn volk zal leiden. Het is dus reclame voor Hitler, en dat is wat propaganda is: politieke reclame.
C
Je ziet op de tekening dat de zon schijnt. Dat betekent dat het goed gaat met de mensen. Als het goed gaat met mensen, zijn ze heel erg propaganda.
D
Hij heeft een heel leger bij zich, dat staat achter hem. Waarschijnlijk gaat hij iedereen die het niet met hem eens is, heel hard aanpakken. En dat is wat propaganda is: je tegenstanders uitschakelen.
Slide 17 - Quiz
Wat is een gevolg van de Neurenberger Wetten?
A
Joden raakten hun burgerrechten kwijt
B
Joden mochten niet meer met niet-Joden trouwen
C
A en B zijn allebei goed
D
Beiden zijn fout
Slide 18 - Quiz
Leren voor de toets
Gebruik je mindmaps, de filmpjes uit de studiewijzer, zet de leerdoelen in de vragende vorm, maak een samenvatting, gebruik de lessen op Lesson-up en lees hoofdstuk 3 nogmaals.