NASK_4.3 en 4.4_Uitleg en Quiz_2023

1 / 46
next
Slide 1: Slide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoeveel dingen zijn nodig om een lamp te laten branden?
A
1
B
2
C
3

Slide 2 - Quiz

Wat doet de schakelaar met de stroomkring?
A
Die maakt de stroomkring open of dicht
B
Die laat de stroom de andere kant op gaan
C
Die zorgt voor feller of minder fel licht

Slide 3 - Quiz

Hoe werkt een schakelaar?
A
Die schakelt de batterij aan en uit
B
Die maakt het draadje los en vast
C
Die koppelt de lamp aan of af

Slide 4 - Quiz

Juist of Onjuist
Elektrische stroom is
bewegende lading (elektronen)
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Een geleider of een isolator?
Stof waar de stroom
goed door heen loopt.
A
Geleider
B
Isolator

Slide 6 - Quiz

Een geleider of een isolator?
Koper.
A
Geleider
B
Isolator

Slide 7 - Quiz

Een geleider of een isolator?
Rubber.
A
Geleider
B
Isolator

Slide 8 - Quiz

800 mA =
A
8 Ampère
B
0,8 Ampère
C
0,08 Ampère
D
0,008 Ampère

Slide 9 - Quiz

0,01 A =
A
1 milli Ampère
B
10 milli Ampère
C
100 milli Ampère
D
1000 milli Ampère

Slide 10 - Quiz

Deze stroommeter is ingeschakeld bij 0,5.

Hoeveel Ampère lees je af?
A
37 Ampère
B
3,7 Ampère
C
0,37 Ampère
D
0,037 Ampère

Slide 11 - Quiz

Is een batterij een stroombron of spanningsbron?

A
Stroombron
B
Spanningsbron

Slide 12 - Quiz

Juist of Onjuist
Een condensator is geschikt om een apparaat continu op te laten werken.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Juist of Onjuist?
Een lampje van 6 Volt brandt op een spanning van 12 Volt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Juist of Onjuist?
Een accu is een spanningsbron.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Hoeveel spanning krijg je als je
4 batterijen van 3 Volt met elkaar verbindt?
A
3 Volt
B
12 Volt
C
Je kunt ze niet met elkaar verbinden

Slide 16 - Quiz

Hoe moet je 2 batterijen tegen elkaar aanleggen om ze goed te verbinden?
A
Minpool van de ene tegen de Minpool van de andere
B
Pluspool van de ene tegen de Pluspool van de andere
C
Minpool van de ene tegen de Pluspool van de andere
D
Het maakt niet uit hoe je ze tegen elkaar legt

Slide 17 - Quiz

Hoeveel spanning meet je hier?
(let op de pijl!)
A
0,27 Volt
B
2,7 Volt
C
27 Volt
D
270 Volt

Slide 18 - Quiz

4.3 - Schakelingen

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat is het symbool voor een lampje?
A
B
C
D

Slide 21 - Quiz

Wat is het symbool voor de spanningsbron?
A
B
C
D

Slide 22 - Quiz

Wat is het symbool voor de stroommeter?
A
B
C
D

Slide 23 - Quiz

Wat is het symbool voor een bel?
A
B
C
D

Slide 24 - Quiz

Serieschakeling
  • Er zijn GEEN vertakkingen
  • Er is maar 1 stroomkring
  • Of alles is aan, of alles is uit
Parallelschakeling
  • Er zijn WEL vertakkingen
  • Er zijn meerdere stroomkringen
  • Elk lampje kun je los van elkaar aan en uit doen!
Stroomsterkte is overal even groot!
Stroomsterkte is NIET overal even groot!

Slide 25 - Slide

Berekening Parallelschakeling
Voorbeeld
Bij nr. 1 en 5 is de stroomsterkte 6 Ampère.

Bij nr. 2-3-4 wordt die stroomsterkte verdeeld.

Bij nr. 2-3-4 is de stroom dan 6:3=2 Ampère

Slide 26 - Slide

6 Ampère
6 Ampère
2 Ampère
2 + 2+ 2 = 6 Ampère

Slide 27 - Slide

Serieschakeling of Parallelschakeling?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 28 - Quiz

Serieschakeling of Parallelschakeling?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 29 - Quiz

Serieschakeling of Parallelschakeling?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling

Slide 30 - Quiz

Welk snoer is kapot als lamp A wel brandt en lamp B brandt niet?
A
1
B
6
C
5
D
4

Slide 31 - Quiz

In deze schakeling wordt de stroom gemeten. Bij nr.6 is de stroom 20 Ampère. Hoe groot is de stroom bij nr.5?
A
10 Ampère
B
20 Ampère
C
30 Ampère
D
40 Ampère

Slide 32 - Quiz

In deze schakeling wordt de stroom gemeten. Bij nr.5 is de stroom 10 Ampère. Waar meet je óók 10 Ampère?
A
Alleen bij 5
B
Bij 4 en 5
C
Bij 2, 4 en 5
D
Bij 2,3, 4 en 5

Slide 33 - Quiz

4.4 - Vermogen en Energie

Slide 34 - Slide

Vermogen van een apparaat
  • Hoeveelheid elektrische energie in 1 seconde verbruikt 
  • Aangegeven in watt (= W) of kilowatt (= kW)

  • Hoe groter het vermogen, hoe meer elektrische energie het apparaat verbruikt

Slide 35 - Slide

Handig om met gewicht te vergelijken:
1 kilogram = 1000 gram
1 gram = 1000 milligram

Het zijn steeds 3 stapjes!

Slide 36 - Slide

Dus steeds stapjes van 3!

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Voorbeeld opdracht
Schrijf altijd de berekening op!
GOED:                  milli Volt x milli Ampère
                              Volt x Ampère

FOUT (mag dus NIET):
                               Volt x milli Ampère
                               milli Volt x Ampère

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

1kW=
A
10 Watt
B
100 Watt
C
1000 Watt
D
10.000 Watt

Slide 41 - Quiz

1 W =
A
0,1 kW
B
0,01 kW
C
0,001 kW
D
0,0001 kW

Slide 42 - Quiz

Welk symbool hoort bij Vermogen?
Welk symbool hoort bij Spanning?
Welk symbool hoort bij Stroomsterkte?
A
P=Vermogen U=Spanning I=Stroomsterkte
B
P=Vermogen U=Stroomsterkte I=Spanning
C
U=Vermogen P=Spanning I=Stroomsterkte
D
U=Vermogen P=Stroomsterkte I=Spanning

Slide 43 - Quiz

Welke formule hoort bij het berekenen van het vermogen?
En wat is de eenheid?
A
P = U x I In Watt
B
U = P x I In Watt
C
P = U x I In Volt
D
U = P x I In Volt

Slide 44 - Quiz

In een gebouw werken de lampen op 230 Volt.
De lampen in het gebouw hebben samen een stroomsterkte van 4 Ampère.
Wat is het totale vermogen van deze lampen?
A
230 x 4 = 920 Volt
B
230 x 4 = 920 Ampère
C
230 x 4 = 920 Watt

Slide 45 - Quiz

In werkboek aan de slag:

  • Verbeter en maak de opdrachten die fout zijn en die nog open staan

  • Lees blz. 157 t/m 159
  • Maak opdracht 1 t/m 11 in je werkboek (blz. 160 t/m 163)

  • Lees blz. 165 t/m 168
  • Maak opdracht 1 t/m 12 in je werkboek (blz. 169 t/m 172)
4.1 en 4.2
4.3
4.4
Geen werkboek mee? Je krijgt kopie van werkboek.
Eind van de les
werkboek of kopie inleveren voor beoordeling (O-V-G)

Slide 46 - Slide