Quiz_Paragraaf 1.1 en 1.2_2024

Hoe heet het kleinste onderdeel van je lichaam?
A
Cel
B
Weefsel
C
Orgaan
D
Orgaanstelsel
1 / 38
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoe heet het kleinste onderdeel van je lichaam?
A
Cel
B
Weefsel
C
Orgaan
D
Orgaanstelsel

Slide 1 - Quiz

Wat is de goede volgorde
van klein naar groot?
A
Cel - Orgaanstelsel - Orgaan
B
Orgaan - Orgaanstelsel - Cel
C
Cel - Orgaan - Orgaanstelsel

Slide 2 - Quiz

Wat is hieronder GEEN organisme?
A
Kastanjeboom
B
Bes
C
Kat
D
Schimmel

Slide 3 - Quiz

Dit is een groep cellen met dezelfde vorm en functie.
A
Weefsel
B
Orgaan
C
Orgaanstelsel

Slide 4 - Quiz

Welk nummer is het hart?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

Welk nummer is de maag?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 6 - Quiz

Wat is nummer 7?
A
Long
B
Lever
C
Dunne darm
D
Dikke darm

Slide 7 - Quiz

Hoe heet
onderdeel 2 (enkelvoud)?

Slide 8 - Open question

Hoe heet
onderdeel 4?

Slide 9 - Open question

Wat is de slokdarm?
A
a
B
b
C
c

Slide 10 - Quiz

Hoe heet c?
A
Slokdarm
B
Maag
C
Long
D
Luchtpijp

Slide 11 - Quiz

Bij welk orgaanstelsel hoort c?
A
Bloedvatenstelsel
B
Verteringsstelsel
C
Ademhalingsstelsel
D
Bottenstelsel

Slide 12 - Quiz

Bij welk orgaanstelsel hoort je hart?
A
Bloedvatenstelsel
B
Verteringsstelsel
C
Ademhalingsstelsel
D
Bottenstelsel

Slide 13 - Quiz

Bij welk orgaanstelsel hoort de taak:
"zorgt voor stevigheid van je lichaam"
A
Bloedvatenstelsel
B
Verteringsstelsel
C
Ademhalingsstelsel
D
Bottenstelsel

Slide 14 - Quiz

Bij welk orgaanstelsel hoort de taak:
"vervoert zuurstof en voedingsstoffen door je lichaam"
A
Bloedvatenstelsel
B
Verteringsstelsel
C
Ademhalingsstelsel
D
Bottenstelsel

Slide 15 - Quiz

Welke long is het kleinst?
Waarom?
A
Rechterlong. Het hart zit aan die kant.
B
Rechterlong. De maag zit aan die kant
C
Linkerlong. Het hart zit aan die kant.
D
Linkerlong. De maag zit aan die kant.

Slide 16 - Quiz

Je ziet hier een cel.
Wat is nummer 1?

Slide 17 - Open question

Je ziet hier een cel.
Wat is nummer 2?

Slide 18 - Open question

Je ziet hier een cel.
Wat is nummer 3?

Slide 19 - Open question

Je ziet de ingewanden van een konijn.
Welk moeilijk woord staat hier bij de slokdarm?
A
salivary glands
B
esophagus
C
stomach
D
small intestine

Slide 20 - Quiz

Je ziet de ingewanden van een konijn.
Welk woord staat hier bij de
dunne darm?
A
salivary glands
B
esophagus
C
stomach
D
small intestine

Slide 21 - Quiz

Natuurgetrouw of Schematisch?
A
Natuurgetrouw
B
Schematisch

Slide 22 - Quiz

Lengtedoorsnede of dwarsdoorsnede?
A
Lengtedoorsnede
B
Dwarsdoorsnede

Slide 23 - Quiz

Welk orgaan is S?
A
Hart
B
Long
C
Slokdarm
D
Maag

Slide 24 - Quiz

Natuurgetrouw of Schematisch?
A
Natuurgetrouw
B
Schematisch

Slide 25 - Quiz

Lengtedoorsnede of dwarsdoorsnede?
A
Lengtedoorsnede
B
Dwarsdoorsnede

Slide 26 - Quiz

Lengtedoorsnede of dwarsdoorsnede?
A
Lengtedoorsnede
B
Dwarsdoorsnede

Slide 27 - Quiz

Hoe heet het grote glaasje? Hoe heet het kleine glaasje?
A
Groot = Objectglas Klein = Preparaatglaasje
B
Groot = Preparaatglas Klein = Objectglaasje
C
Groot = Objectglas Klein = Dekglaasje
D
Groot = Dekglas Klein = Objectglaasje

Slide 28 - Quiz

Hoe heet 7?
A
Objectief
B
Oculair
C
Tubus
D
Revolver

Slide 29 - Quiz

Hoe heet 3?
A
Objectief
B
Oculair
C
Tubus
D
Revolver

Slide 30 - Quiz

Hoe heet 10?
A
Tafel
B
Voet
C
Stelschroef
D
Statief

Slide 31 - Quiz

Hoe heet 8?
A
Tafel
B
Voet
C
Stelschroef
D
Statief

Slide 32 - Quiz

Hoe heet
onderdeel 1?

Slide 33 - Open question

Sem bekijkt een haar onder de microscoop. Het oculair is 10x en het objectief is 40x. Hoe sterk vergroot ziet Sem zijn haar?
A
10x
B
40x
C
50x
D
400x

Slide 34 - Quiz

Welk voorwerp kan ik het beste met een loep bekijken?
A
Cel uit je wang
B
Bacteriën
C
Een spin

Slide 35 - Quiz

Welke beschrijving is
NIET goed (= subjectief)?
A
Een rode trui
B
Een zwarte broek
C
Een gestreepte vacht
D
Een mooie kleur

Slide 36 - Quiz

Hoe noem je het opzoeken van een naam van een dier met een zoekkaart?
A
Beschrijven
B
Determineren
C
Kenmerken
D
Waarnemen

Slide 37 - Quiz

Wat zie je hiernaast?
Waar begin je?
A
Een zoektabel. Je begint bij start.
B
Een zoektabel. Je kan overal beginnen.
C
Een zoekkaart. Je begint bij start.
D
Een zoekkaart. Je kan overal beginnen.

Slide 38 - Quiz