(In)Direct Speech

Direct & Reported Speech
1 / 37
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Direct & Reported Speech

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Ik kan een zin in de directe rede omzetten naar indirecte rede.

Slide 2 - Slide

Let op!
Vul bij de volgende vragen geen verkorte vormen in
dus geen didn't, maar did not

Slide 3 - Slide

Zet wat je hoort in de indirecte rede.
Begin de zin met: She said

Slide 4 - Open question

Zet wat je hoort in de indirecte rede.
Begin de zin met: Peter promised

Slide 5 - Open question

Zet wat je hoort in de indirecte rede.
Begin de zin met: Michelle mentioned

Slide 6 - Open question

Zet wat je hoort in de indirecte rede.
Begin de zin met: The teacher stated

Slide 7 - Open question

Zet wat je hoort in de indirecte rede.
Begin de zin met: She said

Slide 8 - Open question

Directe en indirecte rede
Directe Rede
  • Wat iemand letterlijk zegt.
    "I do not know him."

Indirecte rede
  • Een soort verslaggeving van wat iemand zei.
    He said he didn't know him.

Slide 9 - Slide

Van directe naar indirecte rede:
Doen we ook in het Nederlands:

  • Ik hou van Mary. > Hij zei dat hij van Mary hield.
  • I love Mary. > He said (that) he loved Mary.

Slide 10 - Slide

Van directe naar indirecte rede:
2 belangrijke zaken

  • In welke tijd staat het werkwoord in de directe rede?
  • Zijn er nog andere onderdelen die veranderd moeten worden?

Slide 11 - Slide

Stap 1
In welke tijd staat het werkwoord in de directe rede?
  • Present Simple
  • Past Simple
  • Present Perfect
  • Hulpwerkwoord in tegenwoordige tijd

Slide 12 - Slide

In welke tijd staat het werkwoord?
"I can't come to your party."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 13 - Quiz

In welke tijd staat het werkwoord?
"My father saw you last night."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 14 - Quiz

In welke tijd staat het werkwoord?
"My sister danced all night."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 15 - Quiz

In welke tijd staat het werkwoord?
"Michel knows everything about science."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 16 - Quiz

In welke tijd staat het werkwoord?
"She will not be home."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 17 - Quiz

In welke tijd staat het werkwoord?
"I love school."
A
Present Simple
B
Past Simple
C
Present Perfect
D
Hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd

Slide 18 - Quiz

Ik kan aan een zin zien in welke tijd die staat.
Ja
Nog niet helemaal
Zin? Tijd? Staat? Die? Wth?

Slide 19 - Poll

Stap 2
Op het moment dat je dat weet, kun je het werkwoord 1 stap in de verleden tijd zetten:
  • Present Simple > Past Simple
  • Past Simple > Past Perfect
  • Present Perfect > Past Perfect
  • Hulpwerkwoord in tegenwoordige tijd > Hulpwerkwoord in de verleden tijd

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Hoe verandert het werkwoord?
"I can't come to your party."
A
can't come
B
can't came
C
hadn't come
D
couldn't come

Slide 22 - Quiz

Hoe verandert het werkwoord?
"My father saw you last night."
A
sees
B
have seen
C
had seen
D
does seen

Slide 23 - Quiz

Hoe verandert het werkwoord?
"My sister danced all night."
A
dances
B
did dance
C
had danced
D
has danced

Slide 24 - Quiz

In welke tijd staat het werkwoord?
"Michel knows everything about science."
A
knew
B
did know
C
has known
D
had known

Slide 25 - Quiz

In welke tijd staat het werkwoord?
"She will not be home."
A
is not
B
was not
C
will not has been
D
would not be

Slide 26 - Quiz

In welke tijd staat het werkwoord?
"I love school."
A
have loved
B
loved
C
had loved
D
will have loved

Slide 27 - Quiz

Ik kan een werkwoord 1 stap terug in het verleden zetten.
Ja
Nog niet helemaal, maar heb geen hulp nodig.
Nog niet helemaal en wil graag hulp.
Ik snap er helemaal niets van.

Slide 28 - Poll

Stap 3
Controleer: Klopt de zin nu?
  • Voorbeeld: Peter zegt tegen jou: "I cannot come to your party."
  • Dit verander je naar: Peter said I could not come to your party.

  • Fout! Wat moeten we nog controleren en eventueel aanpassen?
  • onderwerpen
  • bezittelijke voornaamwoorden
  • meewerkende voorwerpen
  • lijdende voorwerpen

Slide 29 - Slide

Stap 3
Verander de juiste voornaamwoorden in de zin:
  • "I cannot come to your party."
  • Peter said I could not come to your party.

  • Peter said he could not come to my party.

Slide 30 - Slide

Let op!
Vul bij de volgende vragen geen verkorte vormen in
dus geen didn't, maar did not

Slide 31 - Slide

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
"My father saw you last night."
Begin je zin met: He said

Slide 32 - Open question

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
"My sister danced all night."
Begin je zin met: She said

Slide 33 - Open question

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
"Michael knows everything about science."
Begin je zin met: Our teacher mentioned

Slide 34 - Open question

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
"She will not be at home."
Begin je zin met: Dad said Mum

Slide 35 - Open question

Zet de volgende zin in de indirecte rede:
"I loved school as a kid."
Begin je zin met: I remembered

Slide 36 - Open question

Ik kan een zin in de directe rede omzetten naar de indirecte rede.
Ja
Zo ongeveer
Meh?

Slide 37 - Poll