Herhalen 4.4 en § 6.1 Je inkomen wordt belast


A
groter / conjuncturele
B
groter / structurele
C
kleiner / conjuncturele
D
kleiner / structurele
1 / 32
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


A
groter / conjuncturele
B
groter / structurele
C
kleiner / conjuncturele
D
kleiner / structurele

Slide 1 - Quiz

H6 Iedereen betaalt belasting
§ 6.1 Je inkomen wordt belast

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Aan de slag!
Maak opdr 2, 3 en 4 
blz 171
paragraaf 6.1


timer
5:00

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Belastbaar inkomen berekenen

Slide 8 - Slide

Het bruto jaarinkomen is €110.000.
Het eigenwoningforfait is €4.500
De hypotheekrente €14.200.
Bereken het belastbaar inkomen.

Slide 9 - Open question

Jantje heeft een brutoloon van €2.000 per maand
Verder betaald hij een 1,5% rente over zijn hypotheek van €400.000
Zijn eigenwoningfortfair is €1.000
Bereken zijn belastbaar inkomen.

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

Oefenen

Slide 12 - Slide

Rekenopgave
De WOZ-waarde van een woning is € 180.000. Bereken het eigenwoningforfait.
Antwoord
180000 : 100 x 0,55 = € 990

Slide 13 - Slide

Voorbeeld berekening belastbaar inkomen
- Wendy heeft een brutojaarinkomen van € 36.000,-
- Daarnaast heeft ze een huis met een hypotheek van € 250.000,- met een rente van 4,5%.  
- Het eigen woningforfait is 0,55%, de woningwaarde is € 250.000,-.
Bereken haar belastbaarinkomen.

  • Bruto jaarinkomen                                             € 36.000,-
  • Bijtelling          € 250.000 x 0,55 : 100 =       € 1.375,-         +
  • Aftrekpost      € 250.000,- x 0,045   =          € 11.250,-        -

  • Belastbaar inkomen                                          € 26.125,-        

Slide 14 - Slide

blz 173
Opdracht 8 t/m 11

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Aan de slag
Werk verder aan de opdrachten van 6.1
Tot aan het eind van de les

Slide 18 - Slide

Voorbeelden van bijtellingen zijn: eigenwoningforfait, bijtelling privégebruik auto van de zaak en vakantiegeld
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

De woning van Jens is €400.000 waard. Hij heeft maar een hypotheek van €350.000. Zijn eigenwoningforfait is 0,2%. Hoeveel moet hij aan bijtelling betalen?
A
€7000
B
€700
C
€8000
D
€800

Slide 20 - Quiz

Bijtelling of aftrekpost?
Eigenwoningforfait
A
Bijtelling
B
Aftrekpost

Slide 21 - Quiz

Bijtelling of aftrekpost?
studiekosten
A
Bijtelling
B
Aftrekpost

Slide 22 - Quiz

Bijtelling of aftrekpost?
Hypotheekrente
A
Bijtelling
B
Aftrekpost

Slide 23 - Quiz

Bijtelling of aftrekpost?
Auto van de zaak
A
Bijtelling
B
Aftrekpost

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

1 opgave
blz 175
werk in stilte zodat iedereen dit rustig kan maken
vraag 3
timer
10:00

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

CT stof HF4
paragraaf 1 : Wat is een CAO, arbeidsmotieven? Waarom werken mensen deeltijd?
Paragraaf 2: verschil tussen eenmanszaak, VOF, BV/NV
Paragraaf 3: vraag en aanbod van arbeid; hoe werkt dat?
Paragraaf 4: soorten werkeloosheid verschillen tussen weten

Slide 30 - Slide

HF 5
Paragraaf 1: verschil tussen collectieve en particuliere sector? Wat is privatisering?
Paragraaf 2: verschil tussen planeconomie en markteconomie?
Paragraaf 3: sociale verzekeringen? Werknemersverzekeringen? Verzorgingsstaat?

Slide 31 - Slide

HF 6
Paragraaf 6.1 Waaruit bestaat loonheffing?
Belastbaar inkomen uitrekenen
Wat is een heffingskorting?

Slide 32 - Slide