Schrijf op: is het een vergelijking, een metafoor of personificatie?
1. De economie is als een plantje, die moet je water geven, maar de premier kwam met zo’n snoeischaar = vergelijking
2. Beeldspraak is het onverharde landweggetje richting media-aandacht = vergelijking
3. U geeft gratis bier en 70% van Nederland zegt: nee meneer Roemer niet doen, want dat gaat verkeerd = metafoor
4. Hete aardappel van het Oekraïne referendum = metafoor
5. Aan zijn (xenofobische) laars lappen = metafoor (spreekwoord)
6. De huidige economie is als een fietser die alleen overeind blijft als hij steeds harder gaat fietsen = vergelijking
7. Eigen risico als een soort jojo op een neer laten gaan = vergelijking
8. Mensen in de bijstand moeten door steeds hogere hoepels heen springen = metafoor
9. Meneer Roemer gooit een mega bom op Nederland = metafoor
10. De kloof is inmiddels een ravijn = vergelijking/metafoor
11. Megafoon van het ongenoegen = metafoor
12. Wolk van pessimisme = personificatie
13. Olifant met rode nagels in een aardbeienveld = vergelijking
14. Kaboutertjes die dit gaan betalen = metafoor
15. Grenzen dicht en lagere belastingen is ketelmuziek = vergelijking