3 Bijvoorbeeld: a ‘Hé, zou je misschien morgen, als je tijd hebt, mij willen helpen met verven?’
b ‘Sorry hoor, maar ik vind dit echt niet normaal voor een kind van tien.’
c ‘Waarom heb je een knalgele broek gekocht? Wie koopt dat nou?’
4 a Hij vroeg aan mij: ‘Welke bus moet ik nemen naar het station?’
b Mandy zei: ‘Ik wist niet dat we een toets hadden!’
c Ze zeiden: ‘We gaan toch liever naar Spanje dit jaar.’