LJ1 - 6.12 Woordenschat - LJ2 - 6.6

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6.12 woordenschat
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6.12 woordenschat
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
LJ1 - Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz 279.

LJ2 - Ga even in stilte lezen

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- ken je de schooltaalwoorden uit blok 1 t/m 5
- Ken je de betekenis van tien moeilijke woorden uit een tekst

Leergebiedoverstijgende doelen: 
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 3 - Slide

3. Mini-check + arrangementen
Nvt

Dit is een herhalingsles. Je gaat allemaal zonder instructie aan het werk. 

Slide 4 - Slide

5. Begeleid inoefenen

Slide 5 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig opdracht 24 en 25 op blz 279 t/m 281.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen.
timer
1:00

Slide 6 - Slide

1. Lesopening
LJ2 - Pak je boek van Nederlands en open deze op blz. 266



Slide 7 - Slide

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
- weet je welke woordsoorten er zijn
- kun je de verschillende woordsoorten benoemen en uitleggen.

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 8 - Slide

3. Arrangementen + Mini-check
Verdiept (een 8 of hoger): Niemand

Iedereen doet mee met de mini-check

Slide 9 - Slide

Welk woordsoort is het volgende woord:

De
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 10 - Quiz

Welk woordsoort is het volgende woord:

Huis
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Welk woordsoort is het volgende woord:

Voor
A
Voorzetsel
B
Werkwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Wederkerig voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Welk woordsoort is het volgende woord:

Mijn
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Wederkerend voornaamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Wederkerig voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Wie maakt wat? 
Had je alle vragen goed? Dan ga je in stilte en zelfstandig aan de slag met 6.6 opdracht 9 en 10 op blz. 266 en 267. 

Lees de theorie goed door! 

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 14 - Slide

4. Instructie

Slide 15 - Slide

Woordsoortbenoeming
Bij woordsoortbenoeming leer je hoe je woorden kunt benoemen. 

Slide 16 - Slide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Voorbeelden van werkwoorden: 

Lopen             Zijn
Fietsen           Leren
Rennen          Eten
Koken             Voetballen

Slide 17 - Slide

Lidwoord (lw)
Staat meestal vóór een zelfstandig naamwoord. 

Er zijn DRIE lidwoorden: 

- De                  - Het                      - Een

Slide 18 - Slide

Zelfstandig naamwoord (znw)
Gebruik je voor mensen, dieren, planten en dingen. Ook namen en plaatsnamen zijn zelfstandige naamwoorden.

Bij een zelfstandig naamwoord kun je vaak "de", "het", of "een" voorzetten. 
Voorbeeld: 

de stoel, het huis, een fiets
Suzanne, Rome, Frankrijk

Slide 19 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bnw)
Geeft een kenmerk of eigenschap van een zelfstandig naamwoord aan en staat meestal direct voor het zelfstandig naamwoord.

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. 
Voorbeeld: 
de rode stoel, het mooie huis, een rotte appel

Slide 20 - Slide

Voorzetsel 
Kun je meestal invullen op de puntjes van een van de volgende woordgroepen: ‘... de kamer’, ‘... het feest’ of ‘... het bureau’. 

Een voorzetsel staat nooit los in een zin; het is altijd een onderdeel van een zinsdeel.

Slide 21 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan of iets van iemand is. 


Slide 22 - Slide

Wederkerend voornaamwoord (wederkerend vnw). 

Slide 23 - Slide

Wederkerig 
voornaamwoord (wederkerend vnw). 

Slide 24 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Vind je nog iets lastig? 
Heb je nog vragen over de instructie? 

Slide 25 - Slide

6. Zelfstandig werken
LJ1 - Je maakt zelfstandig opdracht 24 en 25 op blz 279 t/m 281.
LJ2 - Je maakt zelfstandig 6.6 opdracht 9 en 10 op blz. 266 en 267. 



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen
timer
1:00

Slide 26 - Slide

7. Evaluatie LJ1 
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- ken je de schooltaalwoorden uit blok 1 t/m 5?
- Ken je de betekenis van tien moeilijke woorden uit een tekst?

                         

Slide 27 - Slide

7. Evaluatie LJ2 
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

- weet je welke woordsoorten er zijn?
- kun je de verschillende woordsoorten benoemen en uitleggen?

 

Slide 28 - Slide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk LJ1: 
Donderdag 15 juni
6.12 opdracht 24 en 25

Huiswerk LJ2: 
Donderdag 15 juni
6.6 opdracht 9 en 10
Toetsen LJ1: 
Geen



Toetsen LJ2: 
Geen

Slide 29 - Slide