6.6 Woordsoortbenoeming

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6.6 Woordsoortbenoeming
1.
Lesopening
2.
Lesdoel 
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6.6 Woordsoortbenoeming
1.
Lesopening
2.
Lesdoel 
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands en open deze op blz. 266

Huiswerk controle: 
6.5 opdracht 4 t/m 8

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel 
Aan het eind van deze les:
- weet je welke woordsoorten er zijn
- kun je de verschillende woordsoorten benoemen en uitleggen.

Slide 3 - Slide

3. Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie.
Je maakt zelfstandig les 6.6 opdracht 9 t/m 10 op blz. 266 en 267. 
Jessica, Gijs, Jochem & Jamie

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
Krystian, Jaysen, Niek & Zouhir

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
n.v.t.

Slide 4 - Slide

Mini-check
Leerlingen in het basis en intensief arrangement doen mee met de mini-check. 

Slide 5 - Slide

Welk woordsoort is het volgende woord:

De
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Voorzetsel

Slide 6 - Quiz

Welk woordsoort is het volgende woord:

Huis
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Welk woordsoort is het volgende woord:

Voor
A
Voorzetsel
B
Werkwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Wederkerig voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Welk woordsoort is het volgende woord:

Mijn
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Wederkerend voornaamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Wederkerig voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Wie maakt wat? 
Had je alle vragen goed? Dan ga je in stilte en zelfstandig aan de slag met 6.6 opdracht 9 t/m 10 op blz. 266 en 267. 

Lees de theorie goed door! 

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 10 - Slide

4. Instructie

Slide 11 - Slide

Woordsoortbenoeming
Bij woordsoortbenoeming leer je hoe je woorden kunt benoemen. 

Slide 12 - Slide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Voorbeelden van werkwoorden: 

Lopen             Zijn
Fietsen           Leren
Rennen          Eten
Koken             Voetballen

Slide 13 - Slide

Lidwoord (lw)
Staat meestal vóór een zelfstandig naamwoord. 

Er zijn DRIE lidwoorden: 

- De                  - Het                      - Een

Slide 14 - Slide

Zelfstandig naamwoord (znw)
Gebruik je voor mensen, dieren, planten en dingen. Ook namen en plaatsnamen zijn zelfstandige naamwoorden.

Bij een zelfstandig naamwoord kun je vaak "de", "het", of "een" voorzetten. 
Voorbeeld: 

de stoel, het huis, een fiets
Suzanne, Rome, Frankrijk

Slide 15 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bnw)
Geeft een kenmerk of eigenschap van een zelfstandig naamwoord aan en staat meestal direct voor het zelfstandig naamwoord.

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. 
Voorbeeld: 
de rode stoel, het mooie huis, een rotte appel

Slide 16 - Slide

Voorzetsel 
Kun je meestal invullen op de puntjes van een van de volgende woordgroepen: ‘... de kamer’, ‘... het feest’ of ‘... het bureau’. 

Een voorzetsel staat nooit los in een zin; het is altijd een onderdeel van een zinsdeel.

Slide 17 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.

Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan of iets van iemand is. 


Slide 18 - Slide

Wederkerend voornaamwoord (wederkerend vnw). 

Slide 19 - Slide

Wederkerig 
voornaamwoord (wederkerend vnw). 

Slide 20 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Krystian, Jaysen, Niek & Zouhir: Je maakt zelfstandig les 6.6 opdracht 9 t/m 10 op blz. 266 en 267. 


Wie heeft nog extra instructie/leeshulp nodig (intensief)?
- of had je alle vragen van de mini-check fout?  Wij maken samen opdracht 9.

Slide 21 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig 6.6 opdracht 9 t/m 10 op blz. 266 en 267. 



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen
timer
1:00

Slide 22 - Slide

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

Lesdoelen: 
- weet je welke woordsoorten er zijn?
- kun je de verschillende woordsoorten benoemen en uitleggen?

 

Slide 23 - Slide

8. Huiswerk & Toetsen
Huiswerk:
Donderdag 13 juni
6.6 opdracht 9 t/m 10 
Toetsen:
-

Slide 24 - Slide