Grammatica woordsoorten H1 betrekkelijk voornaamwoord

H1 grammatica woordsoorten
betrekkelijk
voornaamwoord 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H1 grammatica woordsoorten
betrekkelijk
voornaamwoord 

Slide 1 - Slide

Planning
SO spelling H1 t/m H4 en werkwoordspelling week van 17/2
TW maart Formuleren H1-H4 en H6 + woordenschat H1/H4
Week 13 (28 maart): kampvuurverhaal inleveren

Slide 2 - Slide

Huiswerk  bespreken
 H3 grammatica zinsdelen (verwijzen) oefening 1 t/m 3 en opdracht 7

Slide 3 - Slide

Wat past op de puntjes in deze zin?
De prijs was voor .... die als eerste finishte.

Slide 4 - Open question

Wat past op de puntjes in deze zin?
Gisteren las ik .... dat heel populair is.

Slide 5 - Open question

Leerdoel
Je weet wat een betrekkelijk voornaamwoord is en kunt dit herkennen en zelf correct gebruiken.

Slide 6 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Bijvoeglijke bijzinnen beginnen vaak met een bvn. Je verwijst naar een of meerdere woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent.
De bekendste bvn's zijn: Die, dat, wie en wat
De acteur, die de slimste mens werd, is nu heel bekend.
Het boek, dat ik jou leende, moet je wel weer teruggeven.
Er is iets wat hem dwarszit.

Slide 7 - Slide

Bvn met ingesloten antecedent
Soms verwijzen wie of wat niet naar een antecedent. Je kunt ze dan vervangen door 'degene die' of 'datgene wat'. Het antecedent wordt dan niet genoemd, maar zit als het ware in het betrekkelijk voornaamwoord opgesloten. 
Wie (degene die) te laat komt, moet een liedje zingen.
Wat (datgene wat) je gisteren deed, was echt een succes!

Slide 8 - Slide

Even oefenen: Een boek ... ik jou aanraadde, heeft nu een prijs gewonnen.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 9 - Quiz

Het mooiste ... ik ooit gelezen heb, is 'De Vriendschap' van Connie Palmen.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 10 - Quiz

... je aan mij vertelde, is toch geen geheim?
A
die
B
dat
C
wat

Slide 11 - Quiz

Verwijzen met bvn die/dat
- naar de-woorden verwijs je met 'die'
- naar het-woorden verwijs je met 'dat'
(De vrouw die daar loopt, is mijn moeder. Het kind dat ze vasthoudt, is mijn broertje.)
LET OP: Als je 'die' kunt vervangen door 'deze' of als je 'dat' kunt vervangen door 'dit', dan heet het een aanwijzend voornaamwoord!
Die vrouw is aardig (of deze vrouw). Dat kind is lelijk (of dit kind).

Slide 12 - Slide

Verwijzen met bvn wat
- verwijzen naar een overtreffende trap (zonder zn!):
Het leukste wat er is, is fysiek lesgeven.
Maar: Het leukste boek dat ik gelezen heb, is Eus.
- verwijzen naar dat, datgene of een onbepaald voornaamwoord (iets, alles, niets, het enige)
Er is niets wat ik nu nog leuk vind.
- verwijzen naar een hele zin. 
Er was weer trage wifi, wat heel vervelend was.

Slide 13 - Slide

Verschil zaken/personen
Om naar mensen te verwijzen, gebruik je dus een voorzetsel + wie (en niet waarmee, waarop etc.):
aan wie, met wie, voor wie etc. (los dus!)
De jongen met wie ik naar school fiets, is aardig.


Slide 14 - Slide

Ken jij de docent ...... zij zo klaagt?
A
waarover
B
over wie

Slide 15 - Quiz

Mijn vrienden .... ik naar school fiets, komen altijd te laat.
A
waarmee
B
met wie

Slide 16 - Quiz

Aan de slag
Maken in de digitale methode H1 grammatica woordsoorten  oefening 1 en 2
extra uitdaging: maak ook opdracht 3
Klaar? oefen werkwoordspelling!

Slide 17 - Slide