3M H2 Taalkundig ontleden

3 muziek - 4 maart
  • Even herhalen: taalkundig ontleden
  • Huiswerk nakijken: 3H opdr. 1,2 - 3V H1 opdr. 1,2 - H2 opdr. 1
  • Aan de slag: 3H opdr. 3 t/m 8        3V H2 opdr. 2 t/m 5
  • (keuze nieuw leesboek)
Aan het eind van de les herken ik ten minste acht verschillende woordsoorten: zn, blw, olw, kww, hww, zww,  bn, bw, vnw (verschillende), telwoorden, voegwoorden.

1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3 muziek - 4 maart
  • Even herhalen: taalkundig ontleden
  • Huiswerk nakijken: 3H opdr. 1,2 - 3V H1 opdr. 1,2 - H2 opdr. 1
  • Aan de slag: 3H opdr. 3 t/m 8        3V H2 opdr. 2 t/m 5
  • (keuze nieuw leesboek)
Aan het eind van de les herken ik ten minste acht verschillende woordsoorten: zn, blw, olw, kww, hww, zww,  bn, bw, vnw (verschillende), telwoorden, voegwoorden.

Slide 1 - Slide

woordsoorten
zelfstandig naamwoord (zn)
lidwoord (blw - olw)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
bijwoord (bw)
voorzetsel (vz)
voornaamwoorden (persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, vragend, betrekkelijk, onbepaald, wederkerend, wederkerig)
werkwoorden: kww, hww, zww
voegwoord (nevenschikkend - onderschikkend)
telwoorden (hoofdtelwoorden en rangtelwoorden)

Slide 2 - Slide

huiswerk nakijken
3 havo opdracht 1,2
3 vwo werkt verder aan opdracht 2 t/m 5 (H2)
Welke acht woordsoorten ken je al?

Slide 3 - Slide

huiswerk nakijken
3 vwo  opdracht 1,2 H1 en opdr. 1
3 havo werkt verder aan opdracht 3 t/m 8 
Welke acht woordsoorten ken je al?

Slide 4 - Slide

Schrijf op: 
-  acht woordsoorten 
- en een zin waarin je ze onderstreept

Slide 5 - Slide

Huiswerk
3H opdr. 3 t/m 8 
3V H2 opdr. 2 t/m 5

Bestudeer het overzicht 'taalkundig ontleden' blz. 164- 170 en 
en noteer vier woordsoorten die je nog lastig vindt.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Antwoorden opdr 3
Klassikaal bespreken

Slide 24 - Slide

Woordsoorten zijn lastig.

zijn =
A
zn
B
bw
C
zww
D
hww

Slide 25 - Quiz

Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten'=
A
zww
B
zn
C
vz
D
bw

Slide 26 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'lastig' is een..........
A
zn
B
hww
C
bn
D
blw

Slide 27 - Quiz

Taalkundig ontleden: hww, zww en kww
Er zijn 3 soorten ww: hww, zww en kww

Het koppelwerkwoord koppelt het ow aan een eigenschap/kenmerk van het onderwerp. De volgende ww kunnen kww zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Het zww geeft aan wat er in een zin gebeurt
Het hww helpt het zww of het kww

Hij gaat morgen schaatsen  (gaat:hww, schaatsen: zww)
Hij wordt later rechter (wordt: kww)

Slide 28 - Slide

Het hww, kww en het zww horen bij:
A
Redekundig ontleden (zinsdelen benoemen)
B
Taalkundig ontleden (woordsoorten benoemen)

Slide 29 - Quiz

Ik ben in lokaal 073.

Heb je in de zin een hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 30 - Quiz

Zij zou naar school komen.

zou: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 31 - Quiz

Later wordt mijn broer tandarts.

wordt: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 32 - Quiz

Hij wordt een aardige docent.

wordt: hww, zww of kww?
A
kww
B
hww
C
zww

Slide 33 - Quiz

Kies hww/zww/kww.

Hij had geen zin om op te staan?
A
had = hww
B
had = zww
C
had = kww

Slide 34 - Quiz

Er zijn ... soorten werkwoorden. (woordsoorten)
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 35 - Quiz

Welke voornaamwoorden ken je? Schrijf er vijf op.

Slide 36 - Open question

Hoe is het nu met uw vrouw?

Wat voor voornaamwoord is 'uw'?


A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 37 - Quiz

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij hem

Slide 38 - Quiz

Ik heb dit jurkje van Madelon geleend.

het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
dit
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 39 - Quiz

Wat is het vragend voornaamwoord?
A
het
B
is
C
wat
D
vragend

Slide 40 - Quiz

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets van iemand is. Welke van deze woorden is een bezittelijk voornaamwoord?
A
mij
B
mijn

Slide 41 - Quiz

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival.
hippe

Slide 42 - Drag question

Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
Een eigennaam is een vorm van deze woordsoort.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Je kunt vaak de trappen van vergelijking erop toepassen.

Slide 43 - Drag question



Zoek het bijwoord:

Morgen geef ik een feestje.
A
Morgen
B
geef
C
een
D
feestje

Slide 44 - Quiz

Een bijwoord kan iets over een een ander bijwoord zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 45 - Quiz

Wat zijn bijwoorden? Meerdere antwoorden zijn goed.
A
Geven extra informatie bij een werkwoord
B
Geven extra informatie bij een zelfstandig naamwoord
C
Geven extra informatie bij een bijvoeglijk naamwoord.
D
Geven extra informatie bij een ander bijwoord.

Slide 46 - Quiz

Straks, hier en overal zijn bijwoorden. Wat zijn ook bijwoorden?
A
Woorden als nog, immers en niet
B
Woorden als waardoor, waarmee en hoe
C
Woorden als mooie, gele en houten
D
Woorden als wie, wat en welke

Slide 47 - Quiz


Wat is een bijwoord?


A
Misschien
B
doe
C
ik
D
het.

Slide 48 - Quiz

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord ...
A
verbindt zinnen of woorden met elkaar.
B
verbindt een werkwoord aan een ander werkwoord.
C
zijn twee woorden die aan elkaar verbonden zijn.

Slide 49 - Quiz

Welk voegwoord is een nevenschikkend voegwoord?
A
aangezien
B
want
C
omdat
D
voordat

Slide 50 - Quiz

Opdracht
Maken H15 opdr 7 en 9

Slide 51 - Slide