Havo 3 Diagnostische test

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Schrijf zoveel mogelijk begroetingen in t Frans op

Het is het tegenovergestelde

Wil je langzamer praten?

Kun je je naam spellen?

Kun je het herhalen, alsjeblieft?

Rendez-vous à quelle heure?

C' est le contraire de

Tu peux parler plus lentement?

Tu peux épeler ton nom

tu peux répéter s' il te plaît?

hoe laat spreken we af?

Schrijf zoveel mogelijk maanden van het jaar in het Frans op

hoe vraag je de rekening in een restaurant?

1. La facture, s' il vous plaît?
2. L'addition, s' il vous plaît?
3. Je voudrais avoir de l'argent
4. Est-ce que je peux payer le restaurant?

Bestel van de menukaart in het Frans:
voorgerecht, hoofdgerecht, dessert, en een drankje

Vertaal: in de zomer is het heel heet

1. En été il fait très chaud
2. En hiver il fait très chaud
3. En automne il fait très chaud
4. Au printemps il fait très chaud

VERSCHIL IMPARFAIT EN PASSÉ COMPOSÉ

GEBRUIK DE IMPARFAIT: BESCHRIJVING - GEWOONTE - ONVOLTOOID

Hier, il faisait beau, le soleil brillait, nous étions sur la plage.

Quand j' étais jeune, je jouais toujours au hockey

GEBRUIK VAN DE PASSÉ COMPOSÉ: VOLTOOID, ER GEBEURT WAT, EENMALIG

Hier, je me suis levé à neuf heures, j' ai pris un petit déjeuner, je suis allé à l' école

Tekst

Vertaal: pardon mag ik u wat vragen?
Vertaal: kunt u mij de weg wijzen?

Sleep de juiste Nederlandse vertaling naar de Franse woorden

un claquement

le facteur

le courrier

la boîte aux lettres

un bruit

een geluid

de postbode

de post

een klap

de brievenbus

Je stelt voor om samen met je broer het Louvre te bezoeken (visiter)

Geef de betekenis van:
un peu plus loin

Écoute et choisis les bons chiffres

1. 73 – 5 – 57 – 43 – 80
2. 73 – 15 – 57 – 43 – 90
3. 73 – 15 – 57 – 42 – 90

Wat zijn de dagen van de week?

Qu' est-ce qu' on peut acheter dans une boulangerie?

de deur

verantwoordelijk

reizen

sturen

het werk

Kiezen

Responsable

Choisir

Envoyer

la porte

Voyager

l'emploi

Welke beschrijving hoort bij welk meisje? Sleep de zin naar het goede plaatje. 

Elle a les cheveux blonds. 

Elle a les yeux verts.

Elle a les cheveux roux. 

Kies le futur

1. J'ai marché
2. Ils marchent
3. Tu vas marcher

nous (futur simple)

1. connaîtrons
2. connaitrons
3. connaissiez
4. connaissions

verlaten

1. quitter
2. rigoler
3. correspondre à
4. se retrouver

La famille

hier

presque

aujourd'hui

demain

toujours

vandaag

gisteren

altijd

morgen

vaak

bijna