1HVc - grammatica zinsdelen les 4

Nederlands - 1HVc
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nederlands - 1HVc

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen?
- Lezen 
- Herhalen grammatica zinsdelen
- Aan de slag

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

10 minuten lezen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Grammatica zinsdelen
Persoonsvorm en zinsdelen.


Slide 4 - Slide

This item has no instructions


Bij het ontleden van zinnen is het heel fijn als je weet wat de persoonsvorm is.


In het Nederlands begin je altijd met het zoeken naar de persoonsvorm als je een zin wil ontleden, anders lukt het niet :) 


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Zo vind je de persoonsvorm (pv)

1. Maak van de zin een vraag. Het werkwoord dat
   vooraan komt te staan, is de pv.
2. Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat
    verandert, is de pv.
3. Verander het getal van de zin: maak van het enkelvoud
   (één persoon of ding) het meervoud of andersom.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Het verdelen van de zin in zinsdelen.

Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Voor de persoonsvorm staat maar één zinsdeel.

  • Probeer welke woorden je voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen één zinsdeel.
  • Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan als je de zin verandert. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Het verdelen van de zin in zinsdelen.

  • Zet een streep voor en achter de pv
  • Alles voor de pv is een zinsdeel.
  • Kijk vervolgens of er nog meer werkwoorden in de zin staan,zet daar ook een streep voor en achter.
  • Als er nog woorden overblijven, ga je deze voor de pv zetten op een manier dat de zin blijft kloppen. Je doet dat met zoveel mogelijk woorden.


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm en zet deze tussen 2 streepjes: 
je hebt het eerste zinsdeel al gevonden!

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Stap 2: welke woorden kunnen vóór de persoonsvorm staan? Puzzelen en schuiven maar!

De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

  • De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
  • Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
  • Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven


De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

Slide 10 - Slide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.

De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Bespreken opdracht
Schrijf de zinnen over, onderstreep de persoonsvorm en knip ze in zinsdelen:

1. De leraar gaf mij lachend een voldoende.
2. De dierenarts moest vanochtend heel vroeg op pad.
3. De les Nederlands vind ik het leukst.
4. Mijn telefoon is al dagen kapot.
5. De agenda van de docent lag in het fietsenhok.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden - zin 1
1. De leraar gaf mij lachend een voldoende.

De leraar | gaf | mij | lachend | een voldoende.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden - zin 2
2. De dierenarts moest vanochtend heel vroeg op pad.

De dierenarts | moest | vanochtend | heel vroeg | op pad.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden - zin 3
3. De les Nederlands vind ik het leukst.

De les Nederlands | vind | ik | het leukst.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden - zin 4
4. Mijn telefoon is al dagen kapot.

Mijn telefoon | is | al dagen | kapot.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Antwoorden - zin 5
5. De agenda van de docent lag in het fietsenhok.

De agenda van de docent | lag | in het fietsenhok.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Maak opdracht 2 en 3 van Grammatica Zinsdelen (blz 29). We bespreken de opdrachten zo meteen klassikaal.

Klaar? Begin dan met opdracht 4

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Bespreken opdracht 2
Neem de zinnen over, onderstreep de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 2
1 Vakantie / blijkt / voor veel mensen / een bron van inspiratie.
2 Op het eerste schoolfeest / gaf / Sophie / Daan / vorige week / een kus.
3 De snelste wielrenner / werd beloond / met een bijzondere trofee.
4 Binnen twee weken / moesten / de vandalen / de boete / betalen.
5 Jaarlijks / doet / Georgios / mee / aan het schaaktoernooi voor scholieren.
6 De lerares / sprak / de klas / vermanend / toe.
Let op: Bij scheidbare werkwoorden (zoals meedoen en toespreken) is alleen het stukje dat van tijd verandert de persoonsvorm. Het losse stukje (mee en toe in zin 5 en 6) hoort niet bij de persoonsvorm.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 3
In plaats van de vraagwoorden kun je een antwoord noteren. Een voorbeeld hiervan staat tussen haakjes.

1 Hoe laat (Om 8 uur) / ga / je / morgenavond / met Pim / naar het zwembad?
2 Welk restaurant (De pizzeria) / zal / worden genomineerd / door de gasten?
3 Wat voor antwoord (Antwoord A) / had / jij / ingevuld / bij vraag 7?
4 Welk boek (Harry Potter) / heb / je / laatst / geleend / bij de bibliotheek?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Woordenschat H2 
Het onderwerp in de zin

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

onderwerp
Het onderwerp (o) geeft aan wie of wat iets doet.

We zeggen ook wel: het is de hoofdrolspeler van de zin.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het onderwerp?
  • Het onderwerp is wie iets doet of wat iets doet

  • Je stelt de vraag wie (of wat) + pv.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Aan de slag
Maak opdracht 1 van Grammatica Zinsdelen H2 (bladzijde 58). Lees eventueel de theorie nog eens door. 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions