This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Hoofd- en bijzaken
Slide 2 - Slide
Doel
In dit deel leer je:
het verschil tussen hoofd- en bijzaken benoemen;
onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken van een geschreven en van een gesproken tekst.
Slide 3 - Slide
Wanneer is iets een hoofdzaak?
A
Als je de tekst ook kunt begrijpen zonder deze informatie.
B
Als je de informatie nodig hebt om de tekst te begrijpen.
C
Als je de tekst alleen interessant vindt door deze informatie.
Slide 4 - Quiz
Hoofdzaken
Elke geschreven of gesproken tekst gaat ergens over, dat is het onderwerp.
Een tekst heeft ook een doel: informeren, overtuigen, instrueren of amuseren.
Niet alle informatie is even belangrijk om dat doel te bereiken. Sommige informatie kun je weglaten. Informatie die echt belangrijk voor het tekstdoel is, noem je hoofdzaken.
Zonder deze informatie kun je de tekst niet begrijpen.
Slide 5 - Slide
Bijzaken
Naast hoofdzaken bevat een tekst ook vaak bijzaken. Een tekst bereikt zijn doel niet zonder de hoofdzaken, maar kan zijn doel wel bereiken zonder de bijzaken.
Voorbeelden en extra uitleg zijn bijzaken. Ze maken de tekst helderder of leuker. Bijzaken kun je weglaten.
Slide 6 - Slide
Wat is uit de onderstaande tekst de hoofdzaak?
Ik ben vandaag later in de les, want ik moet eerst naar de tandarts.
timer
0:20
Slide 7 - Open question
Bijzaken
-voorbeelden en extra uitleg
-vaak te zien aan de volgende verbindingswoorden: omdat, want, bijvoorbeeld, daardoor, zo, zoals.
-vaak te zien aan verwijswoorden: dit, die, deze, dat.
Slide 8 - Slide
Is een hoofdzaak vaak een voorbeeld?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quiz
Een tekst beantwoordt wie-, wat-, waar-, wanneer- en hoe-vragen over het onderwerp. Hoofdzaken geven antwoord op één van die vragen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quiz
Geef een korte omschrijving van hoofd- en bijzaken. En waarom het belangrijk is dat je die kunt onderscheiden.