vorming van de geslachtscellen 1

vorming van de geslachtscellen
gametogenese
1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieSecundair onderwijs

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

vorming van de geslachtscellen
gametogenese

Slide 1 - Slide

Doel:
• Je kan het belang van de verschillende delingen aantonen bij de vorming van de geslachtscellen.
• Je kan de rol van de geslachthormonen aantonen bij de vorming van de geslachtscellen.
  • De verschillende stappen van de spermatogenese verklaren.
  • De verschillende stappen van de oogenese verklaren.
• Je kan de invloed van de geslachthormonen op de puberteit verklaren
• Je kan de rol van de geslachthormonen aantonen bij de menstruatiecyclus.


Slide 2 - Slide

Een zaadcel en een eicel zijn beiden
A
Haploid (2n)
B
Diploid (n)
C
Haploid (n)
D
Diploid (2n)

Slide 3 - Quiz

Vorming geslachtscellen
Chromosomen in een gewone
lichaamscel van een man:


Van een vrouw zou er hetzelfde
uit kunnen zien maar dan met 
2 keer een X chromosoom

Slide 4 - Slide

Vorming geslachtscellen
Deze cellen noem je diploïd (2n).
Van elk type chromosoom is een 
paar aanwezig.
Beide chromosomen van een
paar noem je homoloog.
Bij de mens 23 paar 
= 46 chromosomen

Slide 5 - Slide

Vorming geslachtscellen
Als in een zaadcel en een eicel
net zoveel chromosomen
zouden zitten dan zou je na de 
bevruchting een bevruchte 
eicel met 92 chromosomen
hebben. 

Slide 6 - Slide

Vorming geslachtscellen
Dus: bij de vorming van de 
geslachtscellen moet het aantal
chromosomen worden 
gehalveerd zodat van elk 
chromosomenpaar er maar één
in zit.
de meiose

Slide 7 - Slide

Vorming geslachtscellen
Geslachtscellen zijn dus
haploïd (n).

Bij de mens bevatten ze 
23 chromosomen.

Slide 8 - Slide

Mitose of meiose?
A
Mitose
B
Meiose
C
Mitose en meiose
D
Niet te zeggen

Slide 9 - Quiz

Hieronder staan 5 verschillende fasen van de meiose. Ze staan echter niet in de juiste volgorde. Zet de fasen van de meiose in de juiste volgorde.

Slide 10 - Drag question

Spermatogenese

Slide 11 - Slide

de spermatogenese
  • wand van de zaadbuisjes 
  • mitose kiemcellen
  • puberteit: meiose
  • primaire spermatocyt
  • secundaire spermatocyt
  • spermatiden
  • zaadcellen 

Slide 12 - Slide

Zaadcel
Teelballen produceren zaadcellen.
De zaadcellen worden opgeslagen in de bijballen.
Via de zaadleiders worden de zaadcellen vervoert naar de prostaat.

Slide 13 - Slide

Waarom zitten er in de hals van de zaadcel veel mitochondriën?

Slide 14 - Open question

Maak de juiste combinaties
1
2
3
4
5
6
spermatogonium
spermatogonium stamcel


spermacel
spermatiden
primaire spermatocyt
secundaire spermatocyt

Slide 15 - Drag question

Een secundaire spermatocyt is ontstaat door:
A
Mitose
B
Meiose 1
C
Meiose 2
D
Oögenese

Slide 16 - Quiz

Is een primaire spermatocyt
diploïd of haploïd?
A
diploïd
B
haploïd

Slide 17 - Quiz

In welk deel van de zaadcel bevindt zich het DNA?
A
in het acrosoom
B
in de staart
C
in de kop
D
in de verdikking achter de kop

Slide 18 - Quiz

Een zaadcel heeft
A
23 chromosomen
B
23 chromatiden
C
46 chromosomen
D
46 chromatiden

Slide 19 - Quiz

Wat is het geslachtschromosoom in een zaadcel?
A
Y
B
X
C
X of een Y
D
XX

Slide 20 - Quiz

spermatogenese vindt plaats in
A
de eierstokken
B
het scrotum
C
de zaadkanaaltjes
D
de bijballen

Slide 21 - Quiz

Hormonale regeling man

Slide 22 - Slide

Wat is de functie van LH bij mannen?
A
Aanzetten testosteronproductie
B
Aanzetten ovulatie
C
Aanzetten spermatogenese
D
Aanzetten oestrogeen productie

Slide 23 - Quiz

In het hormoonstelsel treedt negatieve feedback op. Wat wordt hier bedoeld met 'negatieve feedback'?
A
Een stimulerende werking op de hormoonklieren
B
Een remmende werking op de hormoonklieren

Slide 24 - Quiz

Dit hormoon bevordert de spermatogenese
A
FSH
B
LH
C
TSH
D
Progesteron

Slide 25 - Quiz

 oogenese (=vorming eicellen)

Slide 26 - Slide

folikelholte
bindweefsel van ovarium
eiheuvel
zona pellucida
kern van de eicel
De eicel
 follikelwand

Slide 27 - Drag question

Waar vindt oögenese plaats?
A
Teelbal
B
Eierstok
C
Eileider
D
Bijbal

Slide 28 - Quiz

Wat zijn follikels?
A
Onrijpe cellen in kleine blaasjes
B
Rijpe cellen in kleine blaasjes
C
Onrijpe zaadcellen in kleine blaasjes
D
Rijpe zaadcellen in kleine blaasjes

Slide 29 - Quiz

Rijping eicellen
Eisprong/ ovulatie = de follikel (graafse)barst en vocht en de eicel stromen eruit.
rode lichaam= wonde die achterblijft en een beetje bloed
Gele lichaam = het follikelweefsel dat in de eierstok achterblijft.
hormonen produceren

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

oplossing p 34
1 kiemepitheel
2 primaire follikel met primaire oocyt
3 groeiende primaire follikel
4 follikel met follikelblaasje
5 rijpe follikel
6 Bindweefsel van het ovarium (stroma)
7 follikelsprong (ovulatie) met vorming van een secundaire oocyt (ovum)
8 corpus rubrum
9 Artretische follikel
10 corpus luteum
12 hilus van de eierstok met bloedvaten (stroma)

Slide 32 - Slide

geel lichaam
ovulatie
prim follikel
rood lichaam
kiemweefsell
folikel met blaasje

Slide 33 - Drag question

Slide 34 - Slide

mitose
oocyte I
de puberteit
de rijpende eicel
meiose I
oocyte II
poollichaampje
poollichaampje
meiose II
oötide / zygote

Slide 35 - Drag question

Wat zie je hier?
A
spermatogenese
B
oögenese

Slide 36 - Quiz

Uit primaire oöcyt ontstaat een secundaire oöcyt en een ?

Slide 37 - Open question

Een bevruchte eicel is
A
haploid
B
diploid
C
triploid
D
nanoploid

Slide 38 - Quiz

De eicel wordt bevrucht door de zaadcel. Waar wordt de eicel bevrucht door de zaadcel?
A
In de baarmoeder
B
In de eileider
C
In de vagina
D
In de eierstok

Slide 39 - Quiz

menstruatie
ovulatie
hormoon uit ei
hormoon uit follikel
gele lichaam
eierstok
follikel

Slide 40 - Drag question